SN 09.28A Maria 4a

Maria Snoek 09.28A vervolg

Maria 4: Leo Meijer, (jongste onderduikertje), broertje en ouders, Ds Smeenk  en zijn vrouw (1940-45 bijgedragen aan het richting geven aan hun leven); Moederkring, Renkum en Fairlight 1946

Maria 4a Airborne Monument en generaal Hackett, sept 1945, sept 1984, sept 1994; Hackett ereburger 15 sept 1994 (Toespraken Maria en H)

Maria 4ab Interview met Rie Snoek 2005 over de oorlog en vluchtelingenwerk; 

zie ook Joh2-H1

zie ook Joh-2H2

Globaal overzicht van alle pagina's over Maria

Arnhem: Airborne monument 1945 en herdenking slag om Arnhem  40 jaar sep 1984 

Hackett zat na de slag om Arnhem ondergedoken bij de familie de Nooij in Ede. Tzt plaats ik meer over deze geschiedenis. 

 

 

 

 

rechts: Herdenking 40 jaar Airborne, Arnhem, boven: Van li naar rechts: Rie Snoek (Govertdochter, geb 1918), Corry te Bokkel de Nooij, Hackett met achter hem de trouwe lijfwacht; midden: van li n re: Rie, Hackett en zijn echtgenote

onder: Hackett en Rie Snoek        Bron: familiealb van Rie Snoek

 

 

Zie ook pagina Joh 2 Lezing H

1994- Airborne herdenking. Gen Hackett werd ereburger van Ede (1994)

Uitreiking erepenning in het kader van de 50e herdenking van de slag om Arnhem        15 sept 1994

Toespraak Maria

(uit het archief van Ria Snoek, geb 1954, Johandochter)

De toespraak van Maria Snoek op donderdagavond 15 september 1994 in de gemeenteraad te Ede, nadat Sir John Hackett benoemd was tot ereburger.

 

Dames en heren,

Ik voel me wat beschroomd bij het toespreken van zo'n belangrijk gezelschap. Maar het is tevens een voorrecht hier iets te zeggen dat al zeer lang in mijn hart heeft geleefd. Het geeft me een goed gevoel, het vandaag uit te kunnen spreken.

 

Gedurende de bezetting door de Nazi's waren er namelijk duizenden mensen die zich verzetten, ieder op zijn eigen manier. Ik denk bijvoorbeeld aan een inwoner van Renkum, met een zeer grote mond, die opschepte: "Ik ben óók tegen de Moffen, hoor! Elke dag vreet ik net zoveel als ik kan, en wat ik opeet kunnen de Moffen niet meer opeten, ha ha!" Dat klonk niet bepaald heldhaftig maar in feite was het een rookgordijn. Want na de oorlog bleek, dat hij en zijn gezin een paar jaar lang twee Joodse dames in huis hadden gehad. Niemand wist daarvan, dus hadden ze óók geen levensmiddelenbonnen voor hun twee gasten. Alle extra eten enz. dat nodig was, scharrelde hij bij elkaar door te ruilen.

 

Zelfs bij de evacuatie, die chaotische tijd toen de meesten alleen aan zichzelf konden denken, nam hij de dames mee als gezinsleden. Zij allen overleefden. Deze Joodse dames schreven geen boek over hun belevenissen, zoals generaal Hackett. Daardoor lijkt het nu, alsof het een uitzonderlijke daad van één grote familie was, om mensen te laten onderduiken. Maar vele anderen (over wie geen boek geschreven is) deden ongeveer hetzelfde - en vandaag zou ik allen willen herdenken.

Generaal Hackett gaf zijn boek de titel mee: IK BEN EEN VREEMDELING GEWEEST, woorden van Jezus, aangehaald uit Matth. 25: "Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt mij gehuisvest; (...) in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt ge het Mij gedaan". Uit het begin van dit bijbelgedeelte blijkt, dat deze woorden allereerst gericht waren tot "al de volken", daarin begrepen ieder mens persoonlijk.

Volgens mij blijven deze woorden van kracht, altijd en voor alle volken, met inbegrip van het Nederlandse. In Ede, Schiedam (waar ik woon) en overal kloppen weer vreemdelingen aan onze deur. Ook zij behoren tot de "minste broeders" van Jezus. Van ganser harte hoop ik, dat de stem van Jezus hier en nu gehoord zal worden.

Moge God ons bijstaan in het volbrengen van deze opdracht.

Toespraak van Sir John Hackett

Mijnheer de Burgemeester, dames en heren. Ik weet niet of ik hier voor u sta als Brits generaal van de paratroepen of als inwoner van Ede. Ik heb documenten die bewijzen dat ik bij Ede hoor. Zij waren natuurlijk vervalst, zij waren ondertekend door mensen die bedreven waren in het vervalsen van Duitse documenten. Maar ik heb ze allemaal en ze bewijzen dat ik niet generaal Hackett ben maar Johan van Dalen, geboren in Renkum op 5 november 1910. Boer van beroep en vrijgesteld van werk voor de Duitsers. Dit was niet zo moeilijk: omdat Renkum geëvacueerd was, was het onmogelijk om te controleren of dit waar was of niet. En dit waardevolle document, dat in mijn bezit is, was getekend door de moeder van Johan Snoek die vandaag ook aanwezig is. Die, zoals hij mij vertelde in een brief dat ik enkele jaren geleden van hem ontving, een groot kunstenaar was in het vervalsen van handtekeningen. Wat een zegen!

Dus sta ik hier voor u als Johan van Dalen. Als Van Dalen kwam ik uit de lucht vallen en ik hier sta ik dan zonder ordetekenen, ik ben geen generaal, ik ben een inwoner van Ede en het verheugt mij zeer dat ik mijn recht, als ik dat zo noemen mag, mijn burgerrecht, mag uitoefenen en voor u mag verschijnen als lid van uw gemeenschap en niet als buitenlands bezoeker. Dat geeft mij enorm veel voldoening en ik kan u niet zeggen hoe dankbaar ik ben voor de plaats die u mij toekent in uw gemeenschap. Dit heeft niets te maken met het feit dat ik generaal ben, het komt enkel en alleen doordat ik Johan van Dalen ben, geboren in Renkum op 5 november 1910, en ik stel dit enorm op prijs. En voor mij is deze gebeurtenis vooral belangrijk omdat het ons allen tezamen heeft gebracht.

 

 

Hiermee komen wij op een belangrijk punt. Wat heeft deze slag teweeg gebracht? Het was in ieder geval geen succes. We weten waarom. Het was een combinatie van mis-calculatie, fouten, pech, het weer, slechte communicatie, het onderschatten van de kracht van de Duitsers of van het herstel van hun troepen. Wij hadden op dat moment vijf jaar lang tegen de Duitsers gevochten en veel mensen in mijn brigade, de toenmalige parachutisten, verwonderden zich erover dat ons niet goed was geleerd hoe we tegen de Duitsers moesten vechten. Want het heeft in een dergelijke situatie weinig zin te zeggen dat hun grondtroepen zeer zwak zijn en dat er slechts een handjevol laaggeplaatste soldaten aanwezig zijn. Wat men toen niet doorhad, zelfs na Normandië en de snelle opmars door Europa, de bevrijding van Parijs, de bevrijding van Brussel, wat men toen niet besefte was de veerkracht die er nog school in het beste veldleger dat Europa ooit had gezien. Maar degenen onder ons die tegen de Duitsers vochten wisten dat wel. Wij wisten dat zij - hoe zwak hun grondtroepen ook leken te zijn - snel en gewelddadig en doeltreffend zouden reageren als je iets bedreigde dat voor hen van vitaal belang was. En we wisten dat dit zou gaan gebeuren. Een van mijn officieren stuurde mij een paar maanden geleden een brief en schreef daarin wat zoveel mensen mij al eerder gezegd hebben: “We wisten dat het slecht met ons zou aflopen voordat we opstegen.” Want, weet u, er waren al minstens veertien operaties van de Eerste Luchtlandingsdivisie afgelast. Het was een fantastische groep mannen, met veel capaciteiten, goed getraind, met een bijzonder goede lichamelijke conditie. Zeer gemotiveerd, zeer gedisciplineerd en in ieder opzicht ideale soldaten. En als je een paar duizend van die

mensen bij elkaar hebt, en je hen keer op keer teleurstelt en hen niet inzet, dan kun je er zeker van zijn dat zij achteruit gaan, dat het moreel daarvan te lijden heeft en dat de 'machine' niet meer optimaal draait. En in die toestand moesten wij ten strijde trekken. Wij moesten in actie komen, anders zou het onderdeel waarvan wij deel uitmaakten zijn scherpte verliezen en waardeloos worden. Wij wisten dus dat wij aan een strijd begonnen die weinig goeds beloofde.

 

En ik herinner me de conferentie in Londen, na de publicatie van mijn boek. Ik schreef het boek in het Engels. Ik was een vreemdeling en ik schreef het in 1945 - 1946 toen alles mij nog duidelijk voor de geest stond, het zijn herinneringen aan datgene wat mij overkomen is. Ik schreef het toen ik nog Johan van Dalen was, inwoner van Ede, toen ik 4½ maand in Ede verbleef in de Torenstraat nummer 5, in het huis van de familie Snoek-de Nooy dat er nu jammer genoeg niet meer staat. Zij hebben mij op alle mogelijke manieren en met veel christelijke naastenliefde verpleegd, genezen, behandeld, beschermd, verzorgd en naar mij geluisterd. Wat mij overkwam, was iets dat weinig anderen beleefd zullen hebben. U moet weten dat ik toentertijd niet alleen beroepsmilitair maar ook academicus was. Toen ik niet langer generaal was, ben ik gedurende 7 jaar verbonden geweest aan de universiteit. Ik ben academicus én generaal en die twee zijn zeer goed te combineren. Enfin, ik dacht er vaak aan hoe fantastisch het zou zijn als ik de kans kreeg om veel van die boeken te lezen die ik slechts gedeeltelijk of helemaal niet gelezen had. En ik wist dat ik die gelegenheid niet zou krijgen tenzij ik mij lang genoeg in gevangenschap of .....in een ziekenhuis zou bevinden. En nu zorgde de Voorzienigheid voor beide!

 

Ik heb die 4½ maand in Ede, in het huis waarover ik het net had, op de zolder, heel wat afgelezen. Ik heb toen twee keer de hele Engelse bijbel gelezen, waarbij ik de tweede keer alle stukjes oversloeg waarin te lezen is wie welk kind verwekte (en dergelijke). Ik las alle werken van Shakespeare en een heleboel andere boeken ... 

Eén van de dames die mij verzorgden was namelijk  opgeleid tot lerares Engels en zij had al die boeken in haar bezit. En zo kon het voorkomen dat ik 's ochtends een tragedie van Shakespeare las en 's middags een stuk of twee komedies. Het was een fantastisch bestaan.

Ik was heel gelukkig en werd alleraardigst en allervriendelijkst verzorgd door deze aardige, gelovige familie. En het is zo leuk, zo fantastisch om een aantal van hen hier weer te zien. Ik zie daar die lieve Mary (Rie Snoek, geb 1918, Govertdochter),  die mij verpleegde en mij verzorgde. Een prachtig, diepgelovig mens. Zij was zo goed en aardig, zo loyaal en zachtaardig. En ik herinner me één van die avonden waarop wij eerst, zoals gebruikelijk, het door Mary klaar gemaakte avondeten gebruikten, misschien een appel, misschien wat brood, nee dat zal wel niet, en vervolgens wat uit de bijbel hadden gelezen, waarna wij in de voorkamer gingen zitten, terwijl wij ieder met onze eigen dingen bezig waren. Mary zat dan in haar eigen hoekje te naaien. Dan kwam tante Cor (Cornelia; Cor de Nooij, Willemdochter, geb 1898) binnen, die ons altijd vertelde wat er allemaal gebeurd was in de drogisterij, die door de familie gedreven werd. En toen kwam die avond waarop zij ons vertelde dat er een Duitse soldaat in de winkel was geweest. Hij had last van pijn in zijn nek, in zijn keel. Hij kwam binnen en zei: "Ik heb iets nodig voor mijn nek, ik heb iets nodig voor mijn nek".  En in het rustige hoekje zei deze goede, diepgelovige vrouw zachtjes tegen zichzelf: "Dat is toch niet zo moeilijk, wat denk je van een strop?" Wat een dappere, fantastische mensen!

 

In een bepaalde periode kon ik niet slapen omdat er in het 40 meter verder gelegen naburige huis, waarin het bureau van de Duitse militaire politie gevestigd was, een hond aan een stuk door aan het blaffen was en mij uit mijn slaap hield. En één van de dames zei dat zij daar wel even iets aan zou doen. Zij ging op weg om de rust te herstellen in dat huis en, u weet, geen enkele nette Nederlandse vrouw verwaardigde zich toen om met een mof te praten, natuurlijk niet! En dat er iemand aan de deur was, was dus nogal verwonderlijk. Terwijl ze bij de deur bleef staan,

vroeg ze of er misschien een hond in dat huis was. "Ja zeker" antwoordde de officier, waarna hij zei dat hij het bezoek van deze Nederlandse vrouw erg op prijs stelde. "Ja, ik heb een hond, een mooie hond, hier is hij, het is een herdershond". En zij zei: "Er is bij mij thuis, een paar meter verderop, iemand erg ziek en hij kan 's nachts door het lawaai van de hond niet slapen. Houd die hond 's nachts alstublieft achter slot en grendel". "Maar natuurlijk", zei hij en de hond werd 's nachts opgesloten en maakte nooit meer lawaai. Dat waren de mensen bij wie ik woonde. Het zijn maar een paar voorbeelden van alles dat mij aan deze familie bond.

Ik zou nog uren kunnen doorpraten over mijn leven in de Torenstraat nummer 5. Ik werd daarheen gebracht

vanuit het St. Elisabeth Ziekenhuis in Arnhem, helemaal in de kreukels, en bleef er 4½ maand. Ik werd binnen gebracht op de laatste dag van de Slag om Arnhem, met ernstige verwondingen aan mijn buik, mijn been enzovoorts. Ik had mijn insigne van mijn uniform gehaald en was niet te herkennen als brigade-generaal. Ik wilde voorkomen dat de Duitsers erachter zouden komen dat zij een zeer, zeer waardevol exemplaar te pakken hadden waarmee zij hun collectie krijgsgevangen zouden kunnen uitbreiden. Alsof ze vlinders aan het verzamelen waren!

Als het aan mij lag, zouden zij er niet in slagen een brigadegeneraal van de paratroepen aan hun collectie toe te voegen. Zodoende degradeerde ik mezelf tot korporaal. Ik was zo ernstig gewond dat de Duitse chirurg - het ziekenhuis bevond zich in Duits gebied - me opnam en zei: "Nou, daar hoeven we ons niet druk over te maken". Als je

over te weinig tijd en middelen beschikt, moet je kiezen. Je moet kiezen waaraan je je tijd en je middelen wilt besteden. Als je besluit iemand te opereren (in een operatie die 6 uur duurt en waarbij de patiënt waarschijnlijk dood gaat), dan mis je de kans om het leven van 3 anderen te redden, die dan sterven omdat je geen reddingspogingen hebt kunnen ondernemen. Dat klopt niet en daarom zei die chirurg: "Laat die vent maar liggen". En die vent, dat was ik. Maar er was een Britse chirurg (Lipmann Kessel; RS) bij hem die mij kende en die hem zei dat hij een kansje wilde wagen. De Duitser vond het zonde van de moeite en zei: "Het maakt niet uit of ze een hoofdwond of een buikwond hebben, geef ze een injectie en laat ze maar liggen." "Dat zal ik proberen", zei de andere man en hij redde mijn leven en iedere keer als ik hier in de buurt ben, zoek ik hem op. En overmorgen gebeurt dat weer. Dan leg ik wat bloemen op het graf van deze chirurg, die in Oosterbeek begraven ligt. Hij stierf en wilde in Holland begraven worden, het land dat hem lief was (en bij zijn omgekomen kameraden waarschijnlijk;RS) . En dat hebben we ook zo geregeld. Overmorgen ga ik er weer heen en leg ik bloemen op zijn graf.

 

Enfin, deze 4½ maand bracht ik door terwijl mijn vrouw wist dat ik nog leefde en dat ik het niet goed maakte. Zij kon echter aan niemand vertellen dat ik nog leefde. Zij had dat vernomen via geheime kanalen, zo geheim dat zij niet gecompromitteerd mochten worden. En zij mocht niemand iets vertellen.

En dus werd ik bij het Britse leger opgegeven als gewond en vermist. Er zijn mensen in het leger die van opruimen houden en als je een tijdje gewond en vermist was, dan zetten zij een streep onder je naam en was je "waarschijnlijk gedood". Je had vier maanden respijt en dan brak - als bij het verkopen van kruidenierswaren   -   de datum aan waarop men een bepaald bericht het best dacht te kunnen 'verkopen'. Ik was sinds 4½ maand gewond en vermist en dus verklaarde men dat ik waarschijnlijk gedood was en mijn vrouw zat daarmee. Ze was gelukkig slechts drie weken lang weduwe: in de tussentijd zat ik in een kano en

voer ik de rivier af, het huis in de Torenstraat achter me latend, om mij bij de geallieerden op de zuidoever van die grote rivier te voegen en om te worden herenigd met mijn gezin.

 

Ik was binnen drie weken thuis, maar in de tussentijd hadden al heel wat vrienden haar geschreven om haar te laten weten hoe het hen speet dat ik dood was. En toen kwam ik plotseling weer opdagen! Een van die aardige vrienden vroeg ons toen of we zijn brief aan hem terug wilden sturen. "Ik wil mijn brief terug, zei hij, als ik geweten had dat die man weer terug zou komen, dan had ik al die dingen die ik over hem in mijn brief heb gezet nooit gezegd".

Enfin, ik zou nog heel lang door kunnen praten over al deze dingen, maar door al deze dingen kom ik terug op de eigenlijke reden van mijn bezoek en dat is dat ik de mensen uit deze streek wil bedanken voor het feit dat zij voor mij hebben gezorgd toen ik als zwaar gewond officier van de paratroepen hulp nodig had, hetgeen de terugkeer naar mijn gezin, mijn land en mijn legeronderdeel mogelijk maakte. Dat is wat deze groep mensen, de mensen van Ede, voor mij hebben gedaan en sta mij toe hier voor u te staan als John Hackett en Johan van Dalen. Ik geef de voorkeur aan de laatste naam.

 

Die geeft mij het recht u allen te bedanken voor alle zorg die aan mij besteed is en u te zeggen dat ik hoop dat datgene wat in de laatste 50 jaar gebeurd is, niet voor niets is geweest. Het heeft ons in veel opzichten nader tot elkaar gebracht en heeft het mogelijk gemaakt, als ik dat zo mag uitdrukken, dat ik opnieuw deel uitmaak van deze gemeenschap, deze gemeenschap waar ik, naar mijn gevoel, in veel opzichten al bij hoorde. Ik hoop hiermee tot uitdrukking te hebben gebracht dat ik erop vertrouw dat deze gebeurtenissen, deze wereld-schokkende gebeurtenissen van de laatste 50 jaar, ons allen dichter bij elkaar zullen brengen en zullen leiden tot een onderlinge band als die waarmee ik verbonden ben met de gemeenschap waar u deel van uitmaakt. Ik dank u bovenal, namens mijn vrouw en mij zelf, voor het feit dat ik hier vanavond bij u mag zijn, voor het prachtige symbolische geschenk dat u mij hebt gegeven en ik wens u en de uwen het allerbeste. Rest mij de hoop uit te spreken dat u die onaanzienlijke burger, Johan van Dalen, geboren in Renkum op 5 november 1910, toestaat opnieuw zijn bescheiden plaats in uw gemeenschap in te nemen. Ik dank u.

 

commentaar van Johan Snoek, geb 1920, Govertzoon, toen hij dit bestand ontving per email

7-8-2007

Wat is dat een waardevol document: de speech van tante Rie en die van Hackett. 'k Heb toen niet goed geluisterd naar de zijne want ik dacht; het staat toch allemaal in zijn  boek; ouwe koek.
Zeer waardevol; 'k heb het doorgestuurd aan Jan Crum.
Bedankt! pappa.

********************

'k Kreeg al een enthousiast telefoontje van Jan Crum die me overigens wel wees op een fout in de vertaling: het was niet een sergeant maar een surgeon oftewel chirurg (Lipmann Kessel). pappa.

(deze fout is inmiddels gecorrigeerd; RS)