Verweven levens - geschreven door Wim Snoek
Levensverhaal van Wim Snoek, geb 2022, zoon van Govert Snoek en Marie Snoek-de Nooij.
ingescand door zij zoon Gé.
V O O R W O O R D
Hoe ongeloofwaardig het de lezer zal lijken, dit boek is geheel waar gebeurd.
Uiteraard zijn persoons- en plaatsnamen veranderd[i], want wellicht leven er nog klein- of achterkleinkinderen van het echtpaar Emmink.
Bij de diverse keren dat in ons gezin dit verhaal verteld werd, was het commentaar:
"Als je het in een boek zou lezen, zou je het overdreven, goedkoop of ongeloofwaardig vinden." Om deze reden is de titel "Verweven Levens" gekozen
Kroniek van een geslacht
door
W. Snoek (geschreven nov 1984)
[i] Een paar 'pseudoniemen' toegelicht: Koens = Snoek
Ooyen /Ooijen = de Nooy / de Nooij
Redichem = Renkum
Meerdam = Gorcum
Van Wegen = Slootweg (de fam woonde in Heteren)
Weidijk = Heteren
Hoger Weide = Zetten/Andelst
Halabank = Handels- en Landbouwbank in Gorinchem
De rol van Wim is in dit verhaal volgens hemzelf wat mooier gemaakt dan het was en erg vroom (vertelde hij aan zijn nicht Ria Snoek, Johandochter, in 2006)
27 juli 1922. In de villa "Groot Oever" drentelt mevrouw Emmink, geboren Van Schuilenburg wat nerveus door de salon. Het prachtige uitzicht op de grote rivier die langs het provinciestadje stroomt, kan haar die dag niet bekoren. Ze is gewend alles wat ze wil hebben, moeiteloos los te praten van haar man, de algemeen beminde en geëerde directeur van de Halabank. Of het nu om extra hulp in de grote villa of om kleding of sieraden gaat, Gert Jan Emmink willigt steeds haar wensen in. Zelfs buitenlandse reizen vormen geen probleem; vooral niet nu het in Duitsland zo bespottelijk goedkoop is, zelfs in de meest luxe hotels.
En nu gaat hun enige dochter trouwen en wil Lucie Emmink, geboren Schuilenburg het grootste feest sinds mensenheugenis geven in het provinciestadje. Ze heeft alles al tot in de finesses in haar hoofd en wel zo, dat over het grote feest maanden lang gepraat zal worden in de wijde omgeving. En juist nu is Gert Jan krenterig en benepen. O ja, Lucie leest de krant en weet dus wel van economische teruggang, maar het zit toch allemaal prima met de Halabank?
Op twee kilometer afstand van "Groot Oever" ijsbeert Gert Jan Emmink door zijn grote privé kantoor. Het uitzicht op de bedrijvige markt van Meerdam kan hem deze morgen niet boeien. Steeds speculeren met geld van zijn bank heeft hem geen windeieren gelegd. De armoede van het Duitsland na 1918 heeft hem grote sommen opgeleverd, maar de laatste maanden loopt alles tegen. Hij met z'n fijne neus voor winstgevende zaken heeft al enkele malen flinke verliezen geleden. Zelfs heeft zijn vriend Gerard Koens door het opvolgen van zijn adviezen reeds schade gehad. Niet dat Gerard met zijn goedlopende confectiefabriek het hem kan verwijten, maar het blijft een vervelende kwestie.
Als hij voor het kantoorraam blijft staan en met nietsziende ogen het marktgewoel onder hem aanschouwt, zegt hij bij zichzelf: "Het ene gat zal met het andere gestopt moeten worden."
Hij weet dat hij niet tegen Lucie opgewassen is, als ze haar zinnen op iets gezet heeft. Zijn enige zoon was een briljant student, maar dank zij een huwelijk met een meisje van eenvoudige afkomst, was er maar een povere bruiloft geweest. Wat had het Lucie gestoken, dat ze niet kon geuren met een groots feest. De schoonouders van Jan waren beledigd geweest toen Lucie had aangeboden geldelijk bij te springen. Jan was zo kwaad geweest, dat hij voor het eerst in zijn leven was uitgevaren tegen z'n vader, die hij een willoze slaaf van zijn moeder had genoemd. 't Was hard aangekomen, temeer daar hij nog genoeg zelfkennis bezat om te beseffen, dat het waar was. In alle stilte trouwden Jan en Gerdien.
Ondanks het weinige contact dat Gert Jan met zijn zoon heeft, weet hij dat deze een integer en vakkundige advocaat is. Ook hun huwelijk is goed en ze hebben twee leuke zonen. Maatschappelijk gaat het hun heel goed in de hoofdstad, waar ze wonen en dank zij Gerdien blijven ze met beide benen op de grond. Tijdens de schaarse bezoeken kan Lucie het niet laten om te smalen over de burgerlijkheid van het jonge gezin. In gedachten is Gert Jan vaak bezig met deze jonge mensen; in wezen is hij jaloers op zijn zoon. Gerdien weet het gezinnetje goed te leiden en is een rustpunt voor Jan, als hij van zijn drukke werk thuis komt.
Ook nu ziet Gert Jan duidelijk, hoe hij opgejaagd wordt door Lucie om vooral maar mee te doen met de upper ten. Door de hulp van Gerdien kan Jan zelfs nog tijd vinden om kerkelijk en sociaal werk te doen. Die beide jonge mensen zijn christenen van de daad!
O ja, Gert Jan zit ook in het kerkbestuur, maar dat houdt nog niet in dat ook hij christen van de daad is.
Plotseling schudt hij alle overpeinzingen van zich af en neemt zich voor, nog deze avond een hartig woordje te spreken met Lucie. Ze moet dan maar weten, dat de tijd voorbij is van luxe en overdaad. Doch in zijn hart weet hij al z'n goede plannen door Lucie getorpedeerd, als hij ze haar vanavond vertelt.
Somber gaat hij naar zijn bureau om zijn werk voort te zetten.
Schuin tegenover de Halabank staat het herenhuis van de confectiefabrikant Koens. Op deze gloeiend-hete zomerdag is mevrouw Koens bezig haar derde kind te baren. Moedig lacht ze haar man, Gerard, toe; deze zou haar zo graag helpen nu zijn vrouw, van wie hij zielsveel houdt, het zo moeilijk heeft. Maar dan breekt ook dit nieuwe leven zich baan in de grote wereld. Maria Koens, geboren Van Ooien, kijkt dolgelukkig naar haar derde kind. Na een meisje en een zoon nu een tweede zoon. Vader en moeder Koens danken God voor dit nieuwe wonder. Ze zijn nu zeven jaar getrouwd, maar voor hun gevoel zijn de wittebroodsweken nog steeds niet afgelopen. Ondanks alle strubbelingen met de moeder van Gerard zijn ze volledig gelukkig met elkaar. Nee, gemakkelijk is mevrouw Koens niet bepaald. Al jong weduwe moest ze de kost verdienen voor haar zeven kinderen. Gelukkig was Gerard haar rechterhand in de zaak. Hij wist conflicten tussen zijn moeder en het personeel weer glad te strijken. Na zijn verloving met de in haar ogen deftige Carolien van de Merwe liet ze hem al gauw de vrije hand in de zaak. Helaas kreeg Gerard reeds jong een groot verdriet te verwerken: zijn geliefde Carolien sterft. Tussen de eerste ziektesymptomen en haar sterven liggen slechts vijf dagen.
Hij stort zich op z'n zaak om zijn verdriet te vergeten. Moeder Koens is te gesloten om hem te helpen en acht z'n werkdrift de beste remedie tegen het verdriet.
Wonderlijk is het gegaan in drie voorgaande geslachten Koens.
De grootvader van Gerard wilde geen kleermaker worden, zoals van hem verwacht werd. In plaats daarvan ging hij met de kar en paard de boer op om zijn stoffen te verkopen. De zaken gingen redelijk, maar hij peinsde erover, hoe hij groter kon worden in de handel. Eén van zijn klanten was vrijgezel. Deze merkte op, dat hij iemand moest zoeken om van de stof een werkhemd te maken. Grootvader Koens, die wist dat zijn zuster toch weinig omhanden had, beloofde het grif. Ook zijn andere zusters wilden wel helpen. Ze begrepen, dat het om een dozijn werkhemden ging en ze begonnen ijverig te knippen en te naaien. Groot was de schrik toen bleek, dat er maar eentje nodig was en er dus elf overbleven. Geen nood, Koens was Koopman genoeg om die elf hemden vlot van de hand te doen met een forse winst. Omdat er meer alleenstaande mannen bij z'n klanten waren, ging het van mond tot mond: "Bij Koens kun je kant-en-klare kleding kopen." Van het één kwam het ander en na een paar jaar lagen er verschillende kledingstukken kant en klaar in het magazijn. Principekwestie was: geen afwijkende maten, want wie zoiets moest hebben, kon wel bij de kleermaker of naaister terecht.
Het liep zo gesmeerd, dat de zusters al gauw begonnen te klagen, dat ze het te druk hadden. Geen nood, er kwamen drie naaisters bij en naaimachines, terwijl achter het magazijn een atelier gebouwd werd. Het woord "Kledingatelier" vonden de Meerdammers wel erg verwaand, maar de aanvragen om kant-en-klare kleding werden steeds groter. Toen de zusters vlot na elkaar trouwden, besloot Koens zijn kant-en-klare kleding aan grossiers te verkopen en zelf het atelier te gaan runnen.
Heraas, toen menselijkerwijs grootvader Koens op de top van de maatschappelijke ladder stond, sloeg ernstige ziekte toe: zijn zoon van achttien probeerde de zaak draaiende te houden, maar het liep terug, zonder de energie van de oude Koens. Na een jaar van veel pijn en lijden, stierf grootvader Koens. Zoon Reinder zag evenwel kans zich - zij het met veel moeite - toch te handhaven. Langzaam maar zeker groeide de zaak, vooral toen Reinder trouwde net een stug en gesloten meisje uit Zeeland. Hoewel ze iemand was van weinig woorden, zag ze des te meer. Feilloos wist ze welke meisjes het meest produceerden. Ze was karig met goedkeuringen en vlot net ontslagen. Hoewel ze in vrij korte tijd zeven kinderen had te verzorgen, was ze dagelijks in het atelier.
In het jaar 1909 slaat ziekte weer toe. Binnen enkele weken is Reinder een wrak en in september van dat jaar sterft hij na zwaar lijden.
Gerard, die negentien jaar is, gaat met zijn broer Johannes die een jaar jonger is, onder het toeziende oog van moeder aan de slag in het atelier. Met vallen en opstaan wordt de zaak draaiende gehouden, waarbij moeder wel de drijfveer lijkt te zijn. Als Gerard zich in 1911 verlooft net Carolien van de Merwe, laat moeder Koens de teugel iets vieren bij haar zonen. Maar een jaar later sterft Carolien en Gerard verdrijft zijn verdriet in een tomeloze werkdrift.
De Eerste Wereldoorlog breekt uit. Gerard ziet nooit vermoede kansen, nu alles schaars wordt. Hij weet met zijn handelsdrift overal materiaal vandaan te halen. Het atelier groeit in enorm tempo. De meisjes uit de wijde omgeving werken op "Koen's Kledingatelier".
In 1915 wordt besloten een cheffin aan te trekken voor de naaizaal. Ze treffen het als de tweeëntwintig-jarige Maria van Ooyen uit het verre Gelderland wordt genomen. Maria, dochter uit een groot gezin, waarvan de vader een aannemersbedrijf heeft, weet met tact de inmiddels meer dan honderd meisjes te leiden. Ze is onder de indruk van de altijd aanwezige Gerard. In geen drie jaar heeft Gerard naar een meisje gekeken, naar deze Maria roept gevoelens bij hen wakker. Ze is niet alleen vroom, maar ook zakelijk, bezit vakkennis en kan zeer humoristisch zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat deze twee zich tot elkaar aangetrokken voelen. Gerard vindt bij Maria wat hij bij zijn moeder mist: strikte eerlijkheid en meeleven met het personeel. Reeds in december 1915 weten ze, dat ze voor elkaar bestemd zijn. Moeder Koens is kwaad. Wat verbeeldt zo'n kind uit een eenvoudig gezin zich wel met haar grote 'handels'-zoon. Ze vergeet dat de ouders van Maria een bloeiend aannemersbedrijf bezitten. Gerard werpt het juk van zijn moeder af en verlooft zich met Maria. Na kennismaking in het Gelderse wordt direct de trouwdag vastgesteld op 26 oktober 1916.
Gelukkige jaren verstrijken. Ondanks drukke zaken en het uitbreidende gezin wordt Gerard gestimuleerd om via de diaconie van de kerk veel sociaal werk te doen. Pleegkinderen komen en gaan en speciaal de oorlogswezen uit Duitsland en Oostenrijk hebben de liefde van Maria's hart.
Als de vrede gesloten is, ziet Gerard zijn grote kans. Tientallen Duitse meisjes worden aangenomen. Ze werken hard om zodoende de enorme nood in eigen land te lenigen. Maria vangt ze op en staat ze met raad en daad terzijde.
Maar de groei van "Koen's Kledingatelier" gaat te hard. Uitbreiden wordt noodzaak, doch het kapitaal is ontoereikend. Gerard trekt de stoute schoenen aan en vraagt een gesprek aan bij de deftige Gert Jan Emmink van de Halabank. Dat valt geweldig mee!
Gerard wordt als vriend ontvangen; tenslotte kennen ze elkaar van de kerkeraad. Geld is geen probleem. Emmink adviseert tot totale nieuwbouw en uitbreiding van het machinepark. Vanaf die tijd zijn ze vrienden en Gerard volgt de adviezen van z'n nieuwe vriend blindelings op.
Na deze voorgeschiedenis terug naar 27 juli 1922.
Vader en moeder Koens kijken verrukt naar hun derde kind op deze zeer warme dag. Even zijn vergeten al de zorgen over de sombere wolken boven de familiezaak die zulke zware economische stormen moet verduren. De Duitse meisjes zijn de laatste jaren weer vertrokken naar de heimat. De Nederlandse opvolgsters vinden - gezien de heersende welvaart - het niet zo nodig zich al te zeer in te spannen. Baantjes genoeg en als Koens te veel van ze eist, kunnen ze overal elders terecht. Gerard is somber gestemd over de toekomst en zegt tegen zijn Maria: "Waren we maar samen in een kleine zaak zonder al dat personeel; dan zouden we het best wel rooien. Dit bedrijf is ons boven het hoofd gegroeid."
Gedane zaken nemen echter geen keer. Doorgaan is het devies, maar het krediet bij de Halabank wordt steeds groter. Gelukkig is hun huwelijk hecht en sterk en de derde loot aan de stam is reden tot grote blijdschap.
Als aan het eind van 1922 Gerard Koens een vergroting van het krediet aanvraagt, moet hij een borgstelling tekenen voor honderdduizend gulden. Op advies van Gert Jan Emmink is de zaak omgezet in een naamloze vennootschap. In zijn onderbewustzijn is Gerard angstig om zijn handtekening te zetten. Toch doet hij het, daar hij geen andere oplossing ziet om de problemen het hoofd te bieden.
1923
Gerard Koens is somber en moe. Problemen met het personeel, teruglopende orders, aanhoudende berichten over een teruglopen van de welvaart verontrusten hem. Maria doet haar uiterste best om hem af te leiden van al die zorgen. Ze stimuleert hem om zich - als vroeger - wat minder in de zaken te verdiepen en wat meer sociaal werk te doen. Dat lukt ten dele.
Op een avond is hij naar een gemeentelid, dat tyfus heeft. Bij het zien van de nood in het gezin, zegt hij spontaan: "Stuur toch een kind naar mijn vrouw; die is vast blij om te kunnen helpen."
Hoe groot is zijn verbazing als zijn vrouw bij zijn thuiskomst in huilen uitbarst, als hij haar vertelt dat ze een kind van de familie X krijgt. Alsof een ijskoude hand zich om Maria's hart legt, heeft ze het relaas van Gerard aangehoord. Dan komt het hoge woord eruit: "Gerard vraag me wat je wilt, maar dit niet!"
Zelf is ze er verbaasd over dat ze het zo durft te zeggen. Gerard snapt er niets van. Zijn Maria die alles wil doen is het hier niet mee eens? Als hij haar in zijn armen neemt en vraagt wat haar zo angstig maakt, weet ze geen antwoord te geven en zegt ze, dat ze van zichzelf ook niets begrijpt, maar dat het kind natuurlijk welkom is. Maria wil niet toegeven aan haar onberedeneerbare angst. Reeds de volgende morgen komt het kleine meisje en het wordt met liefde ontvangen.
Langzaam maar zeker gaat het de goede kant uit met de tyfuspatiënt. Maar een week later komt Gerard al om drie uur van de zaak naar huis. Koud en rillerig gaat hij met een warme kruik naar bed. Als de volgende dag hoge koorts Gerards lichaam teistert, haalt Maria direct de dokter. De dokter constateert dat ook hier sprake is van een tyfusslachtoffer. Op dat moment weet Maria, dat ze het geweten heeft; ze heeft het voelen aankomen bij de komst van de logéé. Dit verklaart haar angst van toen. Te laat helaas.
Gerard worstelt voor zijn leven maar elke dag geeft achteruitgang. In zijn ijlen praat hij met angst over de door hem getekende borgstelling.
Na tien dagen geeft zijn lichaam het op. Maria ziet met Gerards heengaan haar eigen wereld in puin storten. Negenentwintig jaar is ze; twee kinderen van vier en twee jaar en het derde nog maar acht maanden oud.
Verdoofd zit ze in de rouwkamer. Haar broers moeten alles regelen, want van de familie Koens is niemand in staat om iets te doen. Deze slag is te hard en te snel aangekomen.
Op zestien april wordt Gerard ten grave gedragen. In heel Meerdam worden de luiken gesloten als teken van rouw. Gerard Koens, de trots van Meerdam is niet meer. Langs de weg staan honderden stadgenoten om hem de laatste eer te bewijzen.
Als vriend zit Gert Jan Emmink in één van de volgrijtuigen. Ondanks de koude wind moet hij het zweet van zijn voorhoofd vegen. Hij voelt zich een schuldige, niet alleen tegenover Gerard Koens, maar ook tegenover zovele stadgenoten die langs de straten staan.
Waarom heeft hij zo smadelijk het onderspit moeten delven tegenover Lucie? Ze heeft hem gesmeekt en gevleid en toen dat niet hielp heeft ze wekenlang lopen mokken. Ondanks zijn grote financiële zorgen is hij finaal door de knieën gegaan. Dat Lucie, als wraak voor zijn langdurig weigeren, zo'n waanzinnig luxe bruiloft zou geven, bemerkte hij pas enkele dagen van te voren. Tot ver buiten de provincie is er gepraat over deze dag, waarop het leek alsof een koningskind ging trouwen. Toch is ook door meer dan één financieel-deskundige het hoofd geschud en bedenkelijk gekeken. Slechts ten dele konden ze achter de schermen zien, maar dat was ruim voldoende om zich af te vragen, hoe dit mogelijk was.
Tot grote verwondering van velen, gaat hij na de begrafenis niet mee naar het sterfhuis om zijn deelneming te betuigen. Afwezig loopt hij langs een omweg naar zijn huis. Hij weet het: een enorm debacle is niet meer af te wenden en in zijn val zal hij honderden meesleuren.
Lucie wilde niet mee met de rouwstoet en gaf voor ziek te zijn.
Een bruiloft ligt haar meer dan een begrafenis. Wel schrikt ze als ze Gert Jan ziet aankomen. Zijn frisse kleur is nu asgrauw en zijn ogen staan lusteloos. Eindelijk dringt het tot haar door dat het werkelijk waar is, dat ze, wat de financiën betreft, op de rand van de afgrond staan. Al die maanden, dat Gert Jan haar vertelde over financiële mislukkingen, heeft ze gedacht dat hij overdreef om haar op die manier te bewegen tot minder uitgaven.
Na de begrafenis van zijn vriend sluit Emmink zich af van zijn vrouw. Op de bank heeft de apathie van de directeur tot gevolg dat er steeds minder accuraat gewerkt wordt.
In de zomer van 1923 dwingt Gert Jan Emmink zich zelf tot het opmaken van de balans. Niet alleen zakelijk, ook zijn huwelijks-, gezins en geloofsleven betrekt hij in zijn onderzoek.
Als het tot hem doordringt, hoe groot de puinhoop op alle terreinen is, resten hem nog slechts drie mogelijkheden:
- Hij kan nog eenmaal een fikse greep in de kas doen en daarna met de noorderzon vertrekken of
- Hij kan de meest radicale, doch laffe oplossing kiezen van de zelfmoord,
- maar de meest eerlijke oplossing zou zijn, zich zelf aan te geven bij de justitie.
Met een ruk komt Gert Jan tot zichzelf. Zijn geloof doet hem zien dat de twee eerste oplossingen alles alleen erger zullen maken voor alle betrokkenen. Van nature is hij eerlijk en rechtvaardig, maar na een eerste afglijden om met geld van de bank te speculeren, wat nog lukte ook, is het kwaad als op kousenvoeten steeds verder gegaan.
Hij recht zijn rug, verlaat de bank en gaat naar huis om Lucie alles te vertellen.
Die nacht zitten twee mensenkinderen angstig bij elkaar en vinden na lange uren uiteindelijk troost bij de hemelse Vader. Als de omvang van de slag tot Lucie is doorgedrongen, begrijpt ze, minstens even schuldig te zijn als haar man. 't Wordt Gert Jan ondanks alles licht te moede als hij merkt dat Lucie de consequenties van hun daden mee wil helpen dragen. Samen doorwaken ze de nacht en bespreken ze de donkere toekomst die voor hen ligt.
Verbaasd kijkt commissaris De Groot op als de volgende dag al om negen uur de bankdirecteur bij hem binnenstapt. Zijn verwondering slaat om in paniek, als hij Gert Jan's boodschap hoort en zich realiseert, welke reacties dit zal oproepen in het rustige stadje.
Maar dan komt zowel de mens als de politieman in hem boven. Samen overleggen ze, dat Emmink naar de bank zal gaan om deze te sluiten en het personeel naar huis te sturen. Daarna zal De Groot hem thuis, samen met zijn vrouw, ophalen. Onderweg zullen ze Lucie bij familie afzetten, waarna De Groot Emmink zal afleveren bij de justitie in Den Haag.
Het politiecorps krijgt uitvoerige instructies van hun commissaris, wat achteraf niet overbodig blijkt te zijn.
Als De Groot met de heer en mevrouw Emmink net buiten Meerdam is, breken de geruchten al los.
Bankpersoneel en politiemensen praten hier en daar hun mond wat voorbij en dan verandert snel de geruchtenstroom in een ware vloedgolf van opstandigheid en rebellie. Gelukkig dat De Groot één en ander heeft voorzien, want al gauw dreigen er opstootjes bij de bank en bij de villa "Groot Oever". De spaarders die zo'n vertrouwen in de christelijke directeur van de bank hadden, raken in paniek. Oudedagsvoorzieningen van hardwerkende mensen, moeizaam verzamelde studiegelden voor kinderen, handelsgeld, het is allemaal op losse schroeven komen te staan.
Ook Maria Koens hoort alle boze geruchten. Het doet haar niets, want na Gerards dood is niets meer belangrijk voor haar. Het atelier is op z'n retour nu de stuwende kracht van Gerard ontbreekt en het springen van de Halabank brengt de teruggang van 'Koens Kledingatelier' in een stroomversnelling.
Zoals de grote rivier langs Meerdam soms woest buiten haar bedding kan treden om na verloop van tijd weer in een rustig voortvloeiende stroom te veranderen, zo neemt het leven van elke dag langzaam weer bezit van het stadje. De velen die gedupeerd zijn, voelen de zware straf van drie en een half jaar gevangenis voor Gert Jan Emmink als een stuk gerechtigheid.
1925
In de ruim twee jaar achter ons liggende tijd is veel veranderd. Hoewel het in ons verhaal onbelangrijk lijkt, wordt op vijfentwintig mei negentienhonderd vijfentwintig in het gezin van tuinder Van Wegen, het vijfde kind, dat de naam Tineke krijgt, geboren. Later zal blijken, hoe wonderlijk levens met elkaar verweven kunnen raken.
Dank zij uitzonderlijk goed gedrag, komt Gert Jan Emmink op diezelfde datum vrij. Groot is zijn vreugde, dat zijn vrouw hem steeds is blijven bezoeken en nu op hem staat te wachten. Zijn jeugdvriend Piet Vermeer heeft haar gebracht. Na de hereniging van man en vrouw treedt Piet zijn vriend onbevangen tegemoet. Hij weet en voelt, dat beide mensen samen zich schuldig voelen aan wat er gebeurd. is.
Dank zij zijn zo gelukkige huwelijk met de nuchtere, maar liefdevolle Jannie, heeft hij nooit de behoefte gevoeld om zich op de voorgrond te dringen of mee te doen aan de statussymbolen van de upper ten. Het drukke werk in zijn notariskantoor te Eindhoven en z'n gezin eisen hem vaak te veel op. Al maanden peinst Jannie erover hoe ze haar man kan ontlasten, want dit slopende leven zal hij nooit lang vol kunnen houden. Als een gebedsverhoring ervaart ze het, als ze hoort dat Gert Jan zo'n grote strafvermindering zal krijgen. Nog dezelfde dag is haar plan klaar; ze legt het 's avonds aan Piet voor. Hij zou Gert Jan in dienst kunnen nemen, waardoor hij zelf wat ontlast zou worden. Piet is niet direct enthousiast: zijn notariskantoor staat tot ver buiten Eindhoven bekend om zijn integriteit. Zal de naam Emmink daar geen afbreuk aan doen? Jannie's weerwoord is, dat Meerdam heel ver van Eindhoven af ligt en dat alle verhalen over de Halabank inmiddels grotendeels doodgebloed zijn. Bovendien zijn er in ons land wel zoveel Emminks, dat Gert Jan wel zal ondergaan in de menigte. Hoe langer hoe meer gaat Piet voelen voor het plan van zijn Jannie.
Piet brengt Gert Jan en Lucie naar hun huis en belooft 's avonds op bezoek te komen met Jannie. Vreemd is het Gert Jan te moede als hij de eenvoudige burgerwoning binnengaat. Er zijn zelfs bloemen van de buren, die menen dat Lucie's man jaren heeft moeten kuren voor t.b.c. Ze verbazen zich als ze hun nieuwe buurman zien. Behalve z'n witte gezicht doet niets vermoeden dat deze grote,forse man patiënt is geweest.
Ondanks de hereniging hebben Gert Jan en Lucie het moeilijk samen. Wat moet het in de toekomst worden? Financieel heeft Lucie zich deze jaren kunnen redden, dank zij de hulp van familie en kinderen. Maar Gert Jan wil zo snel mogelijk voor henzelf de kost verdienen en liefst nog sparen ook om althans iets van zijn schulden te kunnen afbetalen aan de meest gedupeerden. Beter dan Lucie, begrijpt Gert Jan hoe moeilijk het zal worden om aan de slag te komen. Wie zal hem, 'de getekende', in dienst willen nemen?
Hun gebed om hulp geeft hun wel rust, maar wanneer zal er een oplossing komen?
Als 's avonds Piet en Jannie met hun plannen komen, is er grote verwondering over deze onvoorstelbaar snelle verhoring van hun gebeden.
Binnen enkele weken kunnen ze al verhuizen naar Eindhoven. De kleine, wat povere inboedel is snel gepakt. 't Is al gauw gelukt om in een nieuwbouwwijk van Eindhoven een huis te vinden.
't Valt wel op, als er op één der huizen in deze strakke wijk een naam komt te staan, want Gert Jan staat erop, dat hun nieuwe huis 'Klein Oever' zal heten.
Als eerst hun dochter, en later hun zoon Jan met zijn Gerdien en de kinderen komen, kijken ze elkaar veelzeggend aan zonder iets te zeggen. Ze zien het als een teken, dat hun vader en moeder op alle terreinen opnieuw willen beginnen.
Al gauw gaat het werk Gert Jan bijzonder goed af, en wordt hij de steun van Piet Vermeer. Het notariskantoor vaart wel bij de komst van Emmink. Spoedig is Gert Jan bijna dagelijks aan het overwerken. Zoveel mogelijk neemt hij de bescheiden mee naar huis, zodat Lucie niet teveel alleen is. Al na enkele maanden krijgen de bejaarden in Meerdam anoniem hun geldelijk verlies vergoed. Piet Vermeer weet van deze betalingen en staat erop, dat elk overuur met toeslag betaald wordt. Langzaam maar zeker hervindt Gert Jan Emmink zijn zelfrespect. Hier verlaten we familie Emmink tot het jaar negentienhonderd vierenveertig.
Voor Maria Koens brengt het jaar 1925 veel veranderingen ten goede. Haar broers zien kans uit de failliete Halabank de beruchte borgstelling over te nemen voor tien duizend gulden. Veel tact en diplomatie is nodig geweest om dit zwaard van Damocles onschadelijk te maken. De curatoren van de bank staan sympathiek tegenover de weduwe Koens, maar ze weten bovendien zeer goed, dat zij zelf deze schuld nooit zal kunnen aflossen. Indachtig het spreekwoord dat een half ei nog altijd beter is dan een lege dop, nemen ze uiteindelijk genoegen met de geboden tien procent.
Groot is dan ook de vreugde bij de familie Van Ooyen in het verre Gelderland. Besloten wordt Maria met haar kinderen voor een weekend uit te nodigen in het ouderlijk huis om haar het goede nieuws mee te delen.
Als alle leden van haar zo hechte familie bijeen zijn, komt vader Van Ooyen binnen met een dienblad waarop een schaal plus het zo zeer gevreesde document. Onder de toeziende ogen van allen knipt vader Van Ooyen de handtekening van Gerard Koens uit de borgstelling en overhandigt het papier aan Maria. Ondanks haar tranen van ontroering valt een loden last van haar schouders.
Enkele heerlijke dagen volgen, maar dan moet ze weer naar Meerdam. Het valt haar zwaar haar familie te verlaten en weer terug te gaan naar haar dominerende schoonmoeder.
Al probeert de oude mevrouw Koens het goed te doen, schoonmoeder en schoondochter hebben een zo verschillend karakter, dat botsingen onvermijdelijk zijn. Maria wil bijvoorbeeld geheel zelf haar drie kinderen opvoeden en verdraagt geen inmenging van haar schoonmoeder; dit is een standpunt waar grootmoeder Koens geen respect voor kan hebben en dat ze maar slecht verdraagt.
De hele familie Van Ooyen heeft tijdens de enkele dagen van samenzijn wel gemerkt dat Maria het erg moeilijk heeft in Meerdam.
De broers spreken na haar vertrek dan ook af, dat ze met z'n allen de schouders eronder zullen zetten, als iemand van hen een idee heeft om Maria meer in de buurt van het ouderlijk huis te krijgen.
Niet lang na dit besluit zien ze - het is enkele weken later - een opvallende advertentie in de streekkrant; er wordt een goedlopende manufacturenzaak aangeboden. De oudste broer stapt in zijn T-fordje om poolshoogte te nemen. Het is in Redichem, slechts vijftien kilometer van het ouderlijk huis. De eigenaar blijkt een grote prijs in de loterij gewonnen te hebben en is het nu beu om nog langer zaken te doen. Zijn beide zoons willen niet in de zaak en zijn vrouw snakt naar een rustiger leven. Ze zijn bereid de zaak te verhuren, mits de voorraad wordt overgenomen.
Enthousiast roept de oudste broer de familie bij elkaar om tekst en uitleg te geven. Het resultaat is dat meteen een uitnodiging naar Maria gaat om weer met haar gezin te komen logeren. Ze is verbaasd dat ze zo snel opnieuw een paar dagen naar Gelderland moet komen. 't Is alsof ze voelt, dat er grote veranderingen staan te gebeuren. Nieuwsgierig, maar ook een beetje bang, gaat ze op reis.
Als de familie compleet is en de plannen ontvouwd worden, is haar eerste reactie: "Dat kan ik niet en dat durf ik ook niet!" Echter, als ze de volgende dag een bezoek aan Redichem brengen, vlamt hoop en moed in haar op. Redichem ligt net als Meerdam aan een grote rivier en de natuur aan de Veluwezoom doet weldadig aan. Ze denkt meteen aan haar jongste zoon Wil. Altijd heeft hij het moeilijk met het moerasklimaat in Meerdam. Hier zou hij vast snel aansterken.
De zaak zelf doet wat ouderwets en somber aan, maar ze ziet wel de mogelijkheden om dat te veranderen. Het bovenhuis is ruim en gezellig. Met haar oog meet ze de muren en merkt dat het schilderij - voorstellend het uitvaren van de vissersvloot - gemakkelijk een plaatsje kan krijgen in de grote kamer. Het zal er zelfs nog beter uitkomen dan waar het nu hangt in Meerdam. Het meet dan ook maar liefst één meter tachtig bij vier en een halve meter. Het is alsof dit constateren een ban doorbreekt bij haar.
Ze krijgen een week bedenktijd. Biddend vraagt ze zich af, of dit de weg is voor haar en de drie kinderen. Intussen bekijken de broers van alle kanten de financiële mogelijkheden. Ze besluiten een soort stichting te vormen, waarin ieder naar draagkracht zal deelnemen.
Reeds na drie dagen gaat bericht naar Redichem dat de zaak rond is. Eindelijk, na twee jaar ontwaakt Maria uit haar apathie. Ze ziet weer toekomst voor zichzelf en haar kinderen. Wel ziet ze er als een berg tegenop om haar plannen te vertellen aan de familie Koens en vooral vreest ze de kritiek van haar schoonmoeder. Maar broer Jan, de vrolijkste en meest optimistische van haar broers snijdt alle sombere gedachten af. Kordaat komt zijn voorstel om haar naar Meerdam te brengen en mevrouw Koens op de hoogte te stellen van de plannen.
Nu de beslissing genomen is moet het plan maar meteen uitgevoerd worden. De kinderen zullen tijdelijk bij de familie ondergebracht worden. In Redichem worden de finesses besproken met als resultaat, dat de zaak per één november zal worden overgenomen. Groot is de verbazing van de oude mevrouw Koens als ze haar schoondochter zonder de kinderen, maar met haar broer Jan ziet aankomen. Haar zo gesloten aard krijgt het moeilijk als ze alle plannen hoort. Diep in haar hart is ze jaloers op de hechte familieband in het gezin Van Ooyen, maar ze is zakenvrouw genoeg om te onderkennen dat al die plannen grote kans van slagen hebben. Het devies van de van Ooyens luidt: "Als één lid lijdt, lijden alle leden." Dit brengen ze in praktijk voor honderd procent. De hindernis, waartegen Maria zo huizenhoog opzag, blijkt enorm mee te vallen. De oude mevrouw Koens staat er zelfs op mee te doen in de gevormde stichting. Diep in haar hart bewondert ze Maria om haar moed: ze durft een nieuw leven op te bouwen, met alle risico's van dien.
Op één november is het een drukte van belang in Redichem. Grote advertenties maken bekend dat de manufacturenzaak van Kroon wordt voortgezet door de weduwe Koens die zal beginnen met een enorme opruiming van overtollige voorraden. De nieuwe naam zal zijn "Koens' textiel". In het dorp vinden ze textiel wel een gek woord, maar Maria die een grote hekel heeft aan het woord 'weduwe' ziet met de nieuwe naam associaties met "Koens' Kleding atelier" en daarom zet ze haar zin door.
Maria 's zusters en schoonzusters staan klaar om de stroom klanten te woord te staan. De bediende, Chris, die jaren de rechterhand van meneer Kroon geweest is, ziet het alles met verbazing aan. Hij had niet kunnen denken dat zoveel drukte in Redichem mogelijk was. Al uren van tevoren staan er mensen te wachten op de opening. Als de deur is opengegaan komen ze handen te kort om het koopgrage publiek te helpen. In de middag is er grote hilariteit als een Jan Plezier met studenten op weg naar de kermis in Nijmegen, stopt.
Een der jongens heeft die gekke ouderwetse hoeden in de etalage gezien. Het hele stel dromt naar binnen en zelfs de paarden krijgen zo'n wonderlijk geval op het hoofd gebonden.
Maria ziet met verbazing hoe snel de voorraden slinken en hoe vol de kassa wordt. Voor het eerst na meer dan twee jaar komt 's avonds de oude humor in haar boven, als de familie samen de sterke verhalen van die dag nog eens doornemen.
Na een week is al het oude spul weg en kan, dank zij de grote ontvangsten, begonnen worden met het inkopen van fris en modern goed.
Mede daardoor blijft de loop er in. Een huishoudster doet haar intrede om voor de kinderen te zorgen; ook is ze verantwoordelijk voor het reilen en zeilen in het bovenhuis, want Maria is nu zo bezet dat er geen tijd meer over is voor huishoudelijk werk. Het gaat haar aan het hart, dat ze zo weinig tijd meer heeft voor de kinderen, maar gelukkig is de huishoudster een moederlijke vrouw die niets te veel is voor het gezin.
De beide vrouwen kunnen heel goed met elkaar opschieten en elke avond praten ze lang samen om alle problemen zo goed mogelijk op te lossen.
Met de bediende Chris dreigen de eerste zaterdagavond problemen. Maria wil de etalagegordijnen sluiten om de zondagsrust te accentueren. Chris vraagt zich af, of dit nodig is, want de zaak is toch van tien tot vier uur op zondag open. Maria is stomverbaasd en zegt, dat zoiets dan van nu af aan verleden tijd is. Chris biedt behulpzaam aan om de zaak dan die dag alleen te doen, opdat mevrouw Koens rustig naar haar kerk kan gaan. Maria is evenwel onverzettelijk wat betreft zondagssluiting van HAAR zaak en Chris ziet het somber in.
Inderdaad uiten nogal wat klanten hun misnoegen over deze wijze van zaken doen. Maar de goede sfeer in de altijd fleurige winkel en de goede kwaliteit van de moderne koopwaar zorgen, na een kleine inzinking voor een steeds verder stijgende omzet. Maria is tevreden als ze op oudejaarsavond 1925 de balans opmaakt van de laatste paar maanden, die zo turbulent zijn geweest.
Vol vertrouwen ziet ze de toekomst tegemoet.
1926 -1937
Oudejaarsavond 1937. Maria zit te lezen in haar dagboek, dat ze vanaf haar komst naar Redichem heeft bijgehouden. De kinderen logeren bij de familie en de huishoudster is naar haar enige zuster met de feestdagen.
Heel veel herinneringen passeren de revue. Wat is er veel gebeurd in deze afgelopen twaalf jaar.
We willen haar proberen te volgen in haar overpeinzingen.
De eerste jaren stegen omzet en winst zo snel, dat het Maria soms duizelde. Al in 1926 kon ze de eerste flinke aflossing aan de familiestichting doen. De zaak werd gemoderniseerd en extra personeel aangenomen. Bij dit alles heeft ze steeds weer hulp van broers en zusters en hun gezinnen.
Als in de zomer van 1927 de oude mevrouw Koens een bezoek aan haar schoondochter en kleinkinderen brengt, is haar verbazing en bewondering groot wanneer ze ziet wat deze verslagen vrouw van twee jaar geleden, tot stand heeft weten te brengen. Ze is eerlijk genoeg om haar vreugde hierover niet onder stoelen en banken te steken. Opgetogen komt ze terug in Meerdam en ze kan niet nalaten bij vrienden en kennissen de loftrompet te steken over Maria.
Eind 1929 vraagt Maria haar jongste broer te komen. Samen bespreken ze alle zaken en komen tot de conclusie, dat Maria alle schuld aan de stichting kan aflossen.
Aan deze mijlpaal van "Koens' Textiel" willen ze een feestelijk tintje geven. Daarom wordt oudejaarsdag 1929 een feestdag voor de hele familie Van Ooyen.
De enige die zich zorgen maakt is vader Van Ooyen. Nu de zoons zijn werk grotendeels hebben overgenomen, heeft de thans 75-jarige Van Ooyen tijd en interesse om zich in het wereldgebeuren te verdiepen. De instorting van de beurs in Amerika maakt hem ongerust; zijn onrust wordt versterkt als hij de onheilspellende berichten leest die er nog meer in de krant staan.
Maar vooralsnog is er in Nederland nog weinig te bespeuren van een aansluipende crisis. Hij schudt alle sombere voorgevoelens van zich af, om zich volop te verblijden over het succes van hun Maria.
Het gezin Koens is volledig ingeburgerd in Redichem. Toen "Koens' Textiel" nog slechts enkele weken draaide, stapte collega Mees van der Molen binnen. Op goedmoedige en welwillende toon zei Mees: "Welkom m'n lieve mens en als je hulp nodig hebt kom je maar, want uit mezelf loop ik niet zo snel naar een jonge weduwe." 't Is alsof door dat korte bezoek Maria met haar gezin is opgenomen in de dorpsgemeenschap. Nu ze opbloeit en de zaken zo goed gaan heeft ze diverse huwelijksaanzoeken gekregen, maar ze heeft ze alle direct afgewezen met de woorden: "Ik ben zeven jaar zo gelukkig geweest in m'n huwelijk, dat zeventig jaar in een middelmatig huwelijk er bij in het niet zouden vallen."
De opvoeding van de kinderen geeft haar veel zorgen. Alles aan de huishoudster overlaten wil ze niet en zelf heeft ze zo verschrikkelijk weinig tijd. Bovendien krijgt ze zoveel ongevraagde adviezen van familie en kennissen, dat ze door de bomen het bos niet meer ziet. Als ze hierover haar nood klaagt bij haar wijkouderling, de wijze oud-onderwijzer Van der Laan, krijgt ze te horen: "Zuster Koens, als de hovenier elke wilde loot maar snoeit, krijgt de plant een wanstaltige vorm. Neem van mij aan, dat iets door de vingers zien beter is dan op elke slak zout leggen. Een enkele wilde loot kan zowel een plant als een mens vaak fraaier maken."
't Is heerlijk voor Maria, deze raad te krijgen van de wijze kinderopvoeder, want ze bedenkt dat vooral haar jongste veel wilde loten heeft. Altijd heeft ze, om deze beeldspraak door te voeren, gemeend alle wilde loten te moeten snoeien van haar jongste kind. 't Is een opluchting te horen dat deze wijze man vindt, dat er ook te veel gesnoeid kan worden.
Hoe groter de kinderen worden, hoe moeilijker ze als vrouw alleen het vindt om ze op de juiste wijze te leiden. Haar dochter en oudste zoon hadden plezier in het leren. Mirjam haalde vlot haar Mulo-diploma en werkt al weer drie jaar in de zaak. Joris, haar oudste zoon, haalde al vroeg zijn H.B.S.-diploma en is nu in de leer bij een collega in het westen van het land. Maar Wil geeft de meeste zorgen. Als kind al doorlopend uit op kattenkwaad. 's Winters schotsen trappen, 's zomers vlotje varen op de rivier. Gevaar ziet hij niet en wonder boven wonder loopt het nog altijd goed af ook. Reeds enkele keren werd hij door de politie thuis gebracht, wegens vuurtje stoken, clandestien vissen en dergelijke dingen. Getapt bij zijn vrienden, die door zijn altijd werkende fantasie de gekste dingen met hem beleven. Maar juist deze jongste kan ook zo aanhankelijk en behulpzaam zijn dat het Maria moeilijk valt hem te straffen.
Na 1930 is het moeilijk geworden in zaken. De crisis, in het verre Amerika begonnen, gaat de wereld door. Vader Van Ooyens onrust was terecht. Tot overmaat van ramp worden alle spanningen en drukte te veel voor Maria in het jaar 1933. Haar lichaam weigert dienst, doordat er teveel van gevergd is. Het personeel doet zijn best, maar de stuwende kracht van Maria kan het bedrijf niet missen. Als ze na drie maanden uit het rusthuis terug komt, moet ze nog minstens een half jaar kalm aan doen. Dit samen met de wereldtoestand die ook ons land niet voorbijgaat, zijn er de oorzaak van, dat er in 1933 voor het eerst sinds de opening van "Koens' Textiel" geen winst gemaakt wordt.
Ook Redichem met zijn vele industrie leert het spook van de werkloosheid kennen. Enkele honderden leven op de grens van het bestaansminimum. Gelukkig leven er in het dorp ook veel rijke forensen en oud-Indiëgangers. Mede daardoor kan Maria het hoofd boven water houden.
Wat is ze dankbaar dat ze in de eerste vijf jaren al haar schulden heeft kunnen aflossen, waardoor ze nu bij alle zorgen tenminste geen rente hoeft op te brengen.
In 1935 komen weer donkere wolken als de heer Kroon het zakenpand wil verkopen. Maria heeft het eerste recht van koop, maar waar zeventien duizend gulden vandaan te halen, nu ze maar hoogstens voor de helft hypotheek kan krijgen. Weer is de jongste broer op de hoogte van de zorgen en hij is het die de oplossing geeft. Firma Van Ooyen heeft zelf moeite om het hoofd boven water te houden, maar Jacob heeft de voor die tijd enorme som van vijftien duizend gulden geërfd van zijn schoonvader. Zijn vrouw is het direct eens met Jacob en vindt het een zinvolle belegging om dit zakenpand te kopen en dan te verhuren aan Maria. In de koopakte wordt opgenomen de clausule dat Maria te allen tijde haar huis voor dezelfde prijs kan kopen. De zorgen zijn haar niet bespaard, maar ook de mooie en goede dingen ziet Maria op deze oudejaarsdag haar oog passeren. Een eigen dochter in de zaak en binnen niet al te lange tijd zal ook Joris terugkomen van zijn leertijd, om met nieuwe en frisse ideeën de zaak weer op te werken. Het meest verbaast ze zich echter over Wil, de jongste in het gezin. Nog steeds is zijn fantasie ongebreideld, maar hij weet die fantasie steeds beter functioneel te maken. Toen hij als 12-jarige de school had doorlopen, heeft Maria gehoopt, dat de handelsschool de juiste opleiding voor hem zou zijn. Lang houdt de directeur, die Wil graag mag, zijn oogappel de hand boven het hoofd tegenover de leraren. Vaak moet hij inwendig lachen om de dolle streken van zijn leerling. Als Wil eens een enorm portie strafwerk weigert te maken en luid in de klas verkondigt, dat dit zinloze tijdverspilling is, is de maat vol. De directeur moet kiezen tussen de leerling of een leraar. Zich bewust van de zwaarte van zijn boodschap, komt hij 's avonds naar Maria. Hij kan zijn pupil niet langer handhaven. Als hij de schrik bij Wils moeder ziet, kan hij niet anders dan de moedige vrouw uitleggen dat hij ondanks zijn slechte boodschap, vertrouwen heeft in haar zoon.
Wil is inderdaad ondeugend en zijn portie fantasie is veel te groot, maar gemeenheid is hem vreemd. Als het om praktisch werken gaat, staat hij zijn mannetje, doch hij is allergisch voor theorie.
Tijdens het moeilijke gesprek bedenkt de directeur, dat hij een zwager heeft in Middelburg met een groot textielbedrijf en hij biedt aan om te proberen Wil daar geplaatst te krijgen. Hoe hard het Maria in de oren moet klinken, dat Wil op school niet gehandhaafd kan blijven, kan zelfs de directeur wel vermoeden. De directeur houdt zijn woord en na schrijven en telefoneren komt het bericht, dat Wil in Middelburg kan komen.
Het verre Zeeland lijkt in die jaren het einde van de wereld. De 14-jarige Wil is voor het eerst in zijn leven angstig. Geen avontuur was hem te groot en voor geen gevaar kende hij angst, maar nu opeens weg uit het gezin naar onbekende mensen en onbekend werk, veroorzaakt bij hem een panische angst. Niet lang duurt dit gevoel; reeds snel komt zijn bravoure terug en begint hij te verlangen naar het onbekende wat hem te wachten staat.
Als hij in de zomer van 1936 met zijn grote, oude koffer op het station in Middelburg aankomt, is hij nieuwsgierig naar de nieuwe dingen die hij beleven zal. De "Engros- en detailhandel in kleding, voorheen J. van Dam" wacht op zijn jongste bediende.
De eigenaar David Jacobs is ook benieuwd naar de pupil van zijn zwager en het eerste contact is wederzijds tot genoegen. In het gezin van David Jacobs is ruimte genoeg voor onze Wil. De vier kinderen - in leeftijd tussen de twee en tien jaar - beschouwen hem al gauw als hun grote broer.
De vaderloze Wil, bovendien nog de jongste thuis, verbaast zich over het feit dat de moeder hier het huishouden doet en weet zich
geen houding te geven tegenover de kinderen. Maar het went al gauw in het gezellige gezin.
Jacobs heeft er plezier in om Wil zo snel mogelijk het vak te leren, en Wil is een opmerkzame leerling die al vlug het vak onder de knie krijgt, nu het niet om theorie gaat maar om praktijk. Jacobs kan het na enkele weken niet laten zijn zwager te bellen en te zeggen: "Zeg zwager, wat een stomme school heb jij: de beste leerling stuur je weg. Je moet eens wat meer praktijk brengen in die muffe school bij jullie!" De directeur is blij met deze plagerij en gaat nog diezelfde avond naar mevrouw Koens, om haar te vertellen over de goede vorderingen van Wil. Maria heeft ook zelf al gemerkt aan de brieven uit Middelburg dat haar zoon er goed op zijn plaats is. Wil merkt al gauw hoeveel er verkocht wordt aan de mannen die met hun handel het platteland opgaan en neemt zich voor, de boer op te gaan, zodra hij thuiskomt. Reeds thans zit hij te denken aan omzetvergroting en bovendien trekt het avontuur om langs de wegen te trekken met zijn handel. Zijn fantasie begint weer te werken en hij droomt al van winkelwagens met grote letters. "Koens' Textiel" zal er op die wagens staan.
Na een jaar is de leertijd voorbij. Lachend bedankt Wil zijn leermeester voor alles wat hij geleerd heeft en hij voegt eraan toe: "Als ik over een paar jaar groot zakenman ben kunt u uw zoon wel naar Redichem sturen; dan breng ik hem evenveel bij als u mij heeft geleerd!"
Even is het wennen van het drukke bedrijf in Middelburg naar de veel rustiger zaak in Redichem, maar in de lente van 1937, als buiten alles zo mooi wordt, komen de kriebels van het altijd maar binnenwerken. Hij komt op een avond met zijn plannen om te gaan venten bij Maria. Wanhopig probeert ze het tegen te houden. Ze vindt het diep in haar hart toch wel gênant, dat haar zoon dit in haar ogen wat minderwaardige zakendoen zal bedrijven. Ze zegt: "Er lopen al zoveel werklozen met van alles en nog wat te venten, dat je nog voor geen vijf gulden per dag zult verkopen."
Dan komt Wil pas goed op dreef. "Moeder we gaan een weddenschap afsluiten: als ik de eerste dag minder dan tien gulden beur, zal ik er nooit meer over praten, maar als het meer is, mag ik twee dagen per week de weg op." Eigenlijk hoopt Maria dat het niet zal lukken; ze maakt daarom nog het beding, dat Wil de eerste dag niet de Betuwe in mag, want daar wonen nogal wat klanten die toch al in de zaak komen. Ze spreken af, dat Wil op de Veluwe een dorp zal bewerken, waar geen klanten wonen.
De jonge koopman treft goed zijn voorbereidingen. Slechts drie artikelen neemt hij mee; ze kosten elk slechts één kwartje. De voorraad op de fiets en van elk artikel een paar stuks in een tas om zijn schouders.
De volgende dag vroeg op, want hij moet eerst twintig kilometer fietsen. Al om twaalf uur weet hij, dat het zal lukken, want hij heeft reeds zeven en een halve gulden. Zelfs het dubbeltje voor een kop koffie bij zijn brood kan hij uitsparen als een boerin, die plezier in de jonge koopman heeft, hem aanbiedt daar zijn brood op te eten, waarbij hij zoveel melk mag drinken als hij lust.
Reeds om vier uur heeft hij dertien gulden vijfentwintig ontvangen en hij besluit er mee te stoppen.
Als Maria Wil even na vijven thuis ziet komen, denkt ze dat het hem niet gelukt is. Zijn stralende gezicht vertelt haar evenwel iets anders en plechtig zegt hij:"Moeder Maria, hierbij overhandig ik u dertien gulden vijfentwintig en is het gezeur over venten voorbij. Zodra ik twintig gulden per dag haal, mag ik zeker drie dagen de weg op?"
Als Maria dit hele beeld weer voor de geest haalt, moet ze nog lachen. Haar gewiekste zoon had het gewonnen en eerlijk is eerlijk, de extra omzet is hard nodig. Wel maakt ze zich zorgen: is dit zwerversbestaan wel de juiste weg voor haar avontuurlijke zoon? De limiet van twintig gulden was al snel overschreden en de route werd uitgebreid. De Betuwe is nu zijn belangrijkste werkterrein.
Een deel van haar zorgen wordt weggenomen als mevrouw Van Wegen uit het Betuwse Weidijk in de zaak komt. Deze vertelt haar hoe veel plezier het haar grote gezin doet als Wil met zijn handel komt. Wel schrikt Maria van de brutaliteit van haar zoon, als mevrouw Van Wegen vertelt hoe hij pas geleden, het deksel van een pan oplichtte,en zei:"Dat ruikt zo goed, dat ik mezelf maar uitnodig om hier te eten." Lachend weert ze de excuses van Maria af, want ze wil geen kwaad van Wil horen.
De vrouwen hebben elkaar gevonden. Ook het grote gezin Van Wegen heeft het zwaar in deze crisisjaren, maar ook daar zijn wat extra inkomsten doordat de oudste zonen in Arnhem met groenten en fruit gaan venten. Vrolijk zegt mevrouw Van Wegen bij haar vertrek: "Ik ga niet meer kopen bij jou, want anders blijft er te weinig over voor je zoon!" Dit gesprek geeft Maria de moed om de dingen positief te bekijken: Wil zal het ondanks al zijn fantasierijke verhalen wel goed doen.
Nu met de drie kinderen in de zaak en nog alleen een meisje in de huishouding, is er voor het eerst na jaren weer een kleine winst over het jaar 1937. Wat zal 1938 brengen?
Maria heeft nogal veel contact met één van de weinige Joodse families in Redichem. De familie bestaat uit drie zusters met een oude vader; ze hebben een boekenzaak naast "Koens'Textiel". Maria heeft veel respect voor de grote geloofsbelevenis van deze orthodoxe familie. Maar de verhalen van haar buren samen met die van Joodse vertegenwoordigers over de gruwelen in Hitler-Duitsland geven haar angstige voorgevoelens wat de toekomst betreft.
Ondanks verdriet en zorgen ook blijdschap en dankbaarheid op deze laatste dag van 1937.
1938 -
Voorjaar 1940.
In ruim twee jaar heeft zich in ons land een enorme verandering voltrokken. Eindelijk ziet de vaak te neutrale regering de noodzaak in om verdedigingswerken op te bouwen. Sinds de oorlog Duitsland-Polen in september 1939 begon, is het leger gemobiliseerd. Defensie laat bunkers en andere verdedigingswerken bouwen. De werkloosheid is voorbij. Duizenden die gedacht hadden nooit meer aan het werk te komen, gaan opgelucht aan de slag. Er wordt weer verdiend en handel en industrie draaien weer op volle toeren.
Velen van de ouderen die zich de schaarste van 1914 -1918 herinneren, beginnen steeds meer een voorraadje aan te leggen. In overleg met de kinderen, besluit Maria om voorraden te kopen tot de laatste spaarcent van de kinderen toe. Als de goederen beginnen toe te stromen, liggen de pakken textiel al gauw tot onder de bedden. Vooral Wil geniet van al deze bedrijvigheid. Als de pers over schijnwelvaart schrijft is zijn commentaar: "Ik leef liever rijk in een arm land, dan arm in een rijk land."
Maria prijst zich gelukkig, dat haar oudste zoon is afgekeurd voor de militaire dienst en Wil is met zijn zeventien jaar nog te jong. Met angst ziet ze dat haar jongste schijnt te denken, dat oorlog een mooi avontuur is. Vol enthousiasme verkondigt hij, dat die 'rotmoffen' het toch gaan verliezen.
Eind 1940.
De Duitse oorlogsmachine is niets ontziend over ons land gewalst. Steden en dorpen liggen plat en de puinhopen van Rotterdam wijzen als een aanklacht ten hemel voor zoveel beestachtige moordlust. Redichem is er redelijk afgekomen in verhouding tot naburige plaatsen. Wel is er hevig geplunderd door de Duitse horden. Echter niet bij "Koens' Textiel". Ondanks het feit dat Maria en haar dochter maar samen zijn, hebben ze kans gezien planken voor deur en ramen te slaan. Maria, die Duits spreekt dank zij de Duitse pleegkinderen van 1918, bekt onvervaard elke Duitser weg die in de buurt komt. Joris en Wil zijn op tien mei per fiets naar Utrecht gegaan, om zich als vrijwilliger te melden. Helaas komen ze in een grote chaos terecht en worden nauwelijks op het meldingsbureau te woord gestaan. "Kom morgen maar terug" is het dagelijks weerkerend advies. Woedend zijn ze als ze zien hoe hoofdofficieren verdwaasd heen en weer rennen en onderofficieren hun taken overnemen.
Als onverwacht op 15 mei de capitulatie komt, gaan ze direct op weg naar huis. Ontroerd over het oorlogsgeweld op de Grebbeberg, komen ze verslagen de zestiende mei in Redichem terug. Wel is de blijdschap groot weer allen in gezondheid terug te zien.
Moeder Koens en haar kinderen nemen zich al gauw voor, om de bezetters slechts onder dwang textiel te verkopen. Toen een Duitser - na een weigering van familie Koens hem iets te verkopen - opmerkte :"Jullie koningin is er dan toch maar vandoor gegaan!", was het Joris die heel optimistisch antwoordde :"O, maar die zien we wel terug!" Hatelijk zei de Duitser hierop: "Ja, hierboven in de hemel!" Direct liet Joris hierop volgen:"Daar zullen jullie Hitler in elk geval nooit zien!"
Zoiets kon men in 1940 nog wagen te zeggen. Later zou men onmiddellijk de gevangenis voor zoiets ingegaan zijn.
Op 31 augustus [de verjaardag van koningin Wilhelmina] schilderen de broers Koens met oranjemenie enorm grote W's overal in Redichem. Daarmee begint het eerste verzet dat in de loop der tijd uitgroeit en steeds gevaarlijker wordt.
De hamsterwoede van de bevolking zorgt ervoor dat de voorraden als sneeuw voor de zon wegslinken en eigenlijk zijn de Koens blij dat in september de textiel op de bon komt. De familie besluit, nu er zoveel geld is vrij gekomen, te vragen of broer Jacob het winkelpand aan hen wil verkopen.
Maria biedt aan om, nu ze zo ruim in de middelen zitten, meer dan de koopprijs van jaren geleden te betalen. Maar Jacob wil niets extra hebben voor alle jaren lange zorgen over een gebouw, dat voor hem toch een blok aan het been was.
Helaas is in de meidagen één van de broers Van Ooyen omgekomen.
De broer die met zijn negen kinderen juist zo moeilijk gemist kon worden. Jacob is blij dat met het vrijgekomen geld dit gezin geholpen kan worden.
Eind 1940 is Maria blij dat ze nog steeds allen bij elkaar zijn.
De onrust knaagt aan haar hart: ze voelt dat haar kinderen meer tegen de gehate bezetter ondernemen dan zij kan weten of vermoeden. Over de twee oudsten heeft ze minder zorgen dan over de jongste. In tegenstelling tot zijn broer en zus komt het doen bij hem vaak voor het denken: hij doet eerst iets en denkt dan pas na. Tot nu toe is hij nog steeds de dans ontsprongen, maar zal dit zo blijven?
Eens vraagt Maria aan Wil hoe zijn verhouding met God is. Zijn antwoord is: "Ik wou dat ik kon geloven, al was het alleen maar voor u, maar ik kan het niet. Als ik ooit een echt wonder zou zien in mijn leven, zal ik het roer radicaal omgooien." Ontroerd zegt Maria: "Och kind, er gebeuren zoveel wonderen, maar we sluiten er zo vaak onze ogen voor."
Wil probeert op allerlei manieren om naar Engeland te komen. 't Wil steeds op het laatste moment niet lukken. Langzaam dringt het tot hem door, dat in Holland blijven wel eens nuttiger kan zijn dan naar Engeland gaan.
Als alle kerkklokken moeten ingeleverd worden, zien Mirjam, Joris en Wil kans om één klok te heroveren. Mirjam heeft de klepel om haar middel gebonden en de onderkant van de klok is met zakken omwoeld teneinde lawaai te voorkomen. Als mensen passeren staan broer en zus in hevige omarming met de buit tussen zich in. Zo weten ze bij stukjes en beetjes de klok in hun magazijn te krijgen. De volgende morgen is heel Redichem in paniek. Duitsers met speurhonden komen er aan te pas, maar de klok komt niet boven water. De kinderen lopen zo te gnuiven, dat Maria al gauw door heeft, wie dit op zijn geweten heeft. Er wordt nota bene gebeden in de kerk voor terugkomst der klok. Als er dan gedreigd wordt, dat er gijzelaars gepakt zullen worden, eist Maria dat ze de klok terugbrengen. Het dorp haalt opgelucht adem, maar Joris kan niet laten te zeggen tegen een kerkbestuurslid: "Ik zou nu na die bidstond ook maar een dankstond houden." En later smalend tegen z'n broer en zus: "In elk geval hebben we dan één keer voor onze Lieve Heer kunnen spelen."
Een Joods echtpaar wordt in het Boshuis ondergebracht onder de zorg van familie Koens. Onderduikers van velerlei pluimage komen en gaan. Veel vindt Maria goed, maar als het al te gek, fantastisch en romantisch wordt steekt ze er een stokje voor. Steeds gekker wordt het na de grote staking van februari 1943. Vooral Wil loopt hoe langer hoe meer in de gaten. In een kleine gemeenschap als de Redichemse dorpsgemeenschap loopt men nu eenmaal meer in de gaten dan in grotere plaatsen. Vooral na die staking, toen het aan beide zijden steeds grimmiger werd en meedogenlozer ging worden, meende het hele gezin dat het wijzer zou zijn als Wil een poosje zou vertrekken. Via bij hen ondergedoken studenten kon Wil naar een zomerhuisje op de Dikkenberg in Bennekom. Samen met student Kars, de zoon van de eigenaar, had hij er een hele fijne tijd. De familie Van Ooyen hielp enorm met eten en zodoende ervoeren de jongens het als een pracht vakantie. Maar het bewonertal groeide haast dagelijks. Het bezoek liep in en uit en de risico's werden ook per dag groter.
Gelukkig werden ze op een nacht gewaarschuwd door de buren voor een razzia. Allemaal konden ze tijdig de vluchthut midden in het bos bereiken. Maar daarmee werd het zomerhuis veel te gevaarlijk. De bewoners waaierden naar alle windstreken uit.
Ook het Joodse echtpaar uit het Boshuis moest vertrekken en Wil bracht ze naar de gebroeders Hannes en Teunis Boogaard in Nieuw Vennep. Nooit heeft Wil deze gebroeders meer kunnen vergeten. Eenvoudige, primitief-denkende Christenen van de daad. Toen Hannes Wil uitnodigde om een paar dagen te blijven, nam hij deze uitnodiging graag aan. In een klein dubbel arbeidershuisje waren er, behalve het fikse gezin van Hannes en Klaasje, nog dertig ondergedoken Joden. Oom Hannes sleepte onder het oog van de Duitsers heel veel Joodse kinderen uit het concertgebouw in Amsterdam. Hij bracht ze allemaal onder in de wijde omtrek. Opa Boogaard leerde Wil later kennen in het kamp Vught.
Moeder Maria maakte zich steeds meer zorgen over het zwervend bestaan van haar jongste zoon. Op haar verzoek ging hij naar de boerderij van de Van Doorns in de Betuwe. Maar o, wat was dat moeilijk voor de rusteloze Wil. Pa Van Doorn was zo benauwd. Niets was toegestaan wat maar gevaar zou kunnen opleveren. Maar de agrarische producten werden wel schandalig duur verkocht. Daarvoor was Van Doorn niet bang.
Begin augustus 1943 komt er gelukkig bezoek voor Wil.
Overal in het land werd de Landelijke Organisatie tot hulp aan onderduikers opgericht. [L.O.] Het district van Meerdam was echter zo groot, dat de districtsleider het onmogelijk aan kon. Langs allerlei illegale kanalen was het plan om te proberen Wil Koens er in te halen. Wils bezoek kwam dan ook al gauw tot de kern van de zaak en deze was: of Wil in de omgeving van Meerdam aan het werk wilde voor de.L.O. Wat een uitkomst voor Wil. Om in deze spannende tijden zo'n rustig bestaan te hebben, lag hem helemaal niet. Nauwelijks is de koerier uitgesproken, of z'n antwoord is er al. "Overmorgen vertrek ik, maar doe me een plezier en ga het even bij m'n moeder zeggen!"
Boer Van Doorn is opgelucht als hij hoort dat Wil vertrekt. Volgens hem staan zijn kinderen al veel te veel onder invloed van Wils opruiende taal.
Als Wil zich twee dagen later meldt bij het kinderloze leraarsechtpaar Vos, wordt hij als een zoon ontvangen. Henk en Hennie Vos zijn blij met de hulp voor het werk dat hun boven het hoofd groeide. Reeds de volgende dag is een kosthuis gevonden op de boerderij van familie Van het Land. Voor deze familie en alle anderen in het district is de te bekende naam Koens veranderd in Overbeek. Wil is gauw ingeburgerd in het gezin, dat behalve de zes kinderen, ook nog twee onderduikers telt; deze laatsten helpen op de boerderij.
Reeds binnen een week heeft Wil goede contactadressen en worden de eerste onderduikers door hem geplaatst. Maar behalve het plaatsen komt er nog heel wat meer kijken. De bonkaarten moeten verzorgd worden en in noodgevallen moet er gezorgd worden voor valse Ausweisen en persoonsbewijzen.
Al na twee maanden is hij overbezet, terwijl een groot deel van zijn district nog braak blijft liggen. Arie, de oudste zoon van Van het Land, helpt wel vaak, maar deze heeft daarnaast een volledige dagtaak.
Als Wil, via zijn collega Huib uit Rotterdam, kans ziet aan fosfor te komen, weten Arie en Wil er al gauw weg mee. In een naburig dorp heeft een N.S.B.-boer onderduikers verraden. Zijn hooischuur gaat in vlammen op en de man krijgt per brief de waarschuwing, dat bij een volgend verraad, zijn boerderij er aan gaat.
Het echtpaar Vos ziet wel dat ook Wil te veel werk krijgt. Op de districtsvergadering wordt het plan geboren, om een tweede vaste kracht aan te stellen. Wil denkt direct aan Kars, de student uit Bennekom; de vergadering gaat met zijn voorstel akkoord.
Eind september valt een zware slag. Bijna alle districtsleiders worden op de provinciale vergadering gearresteerd. Ook Huib uit Rotterdam, met wie Wil zo graag samenwerkte.
Het weekend van 23 oktober 1943 zou Wil vrij zijn. Dan werd grootvader Van Ooyen negentig jaar en op zondag zou de zoon van oom Jacob gedoopt worden. Een prachtige gelegenheid om dan meteen Kars op te zoeken en zo mogelijk warm te maken voor Meerdam. Dit laatste bleek geen probleem op te leveren. Kars was direct enthousiast. Er werd afgesproken dat ze dinsdags samen naar Meerdam zouden gaan. Onderweg moest in Zeist nog een pakje distributiekaarten afgehaald worden.
Het werd die dinsdagavond 26 oktober een gezellige districtsvergadering bij familie Vos. Wil kwam pas laat bij familie Van het Land. Ondanks het late uur kwam hij terecht in een kussengevecht tussen de kinderen en de onderduikers van de familie. Logisch werd het met Wils thuiskomst alleen maar een grotere bende. Maar om twaalf uur was het dan eindelijk toch rustig in huize Van het Land. Die rust zou van korte duur blijken te zijn.
opgepakt
Reeds is de Duitse Sicherheitsdienst bezig de hele boerderij te omsingelen onder leiding van de verrader Henk Golach. Deze schoft is nota bene door Wil als zogenaamde onderduiker geplaatst op een boerderij niet ver gelegen van die van familie Van het Land. De achterdeur is niet op slot en zo komen S.D.-ers ongemerkt binnen. Ze staan al op de slaapkamers en zolder, voordat er iemand wakker is. Onder het geschreeuw "Wie is Overbeek?" worden allen wel wakker. Alsof de verrader ook als onderduiker was gearresteerd wordt hem bevel gegeven onder bedreiging Overbeek aan te wijzen. Zogenaamd aarzelend deed de duivel het.
Wil is volkomen overdonderd en denkt in eerste instantie, dat dit een gevolg is van de arrestatie van Huib uit Rotterdam. Als zijn slaapkamer wordt uitgekamd, komen er valse Ausweisen, reisvergunningen en bonkaarten te voorschijn. Ontkennen heeft geen zin meer. Alles wordt onder bewaking in de keuken bijeen gedreven. Wil wordt apart genomen en afgerost in de hoop dat hij zal doorslaan. Wel dringt het tot hem door, dat ze niet weten dat hij bekend is met de gearresteerde Huib uit Rotterdam. Vader en oudste zoon Van het Land, de twee onderduikers en Wil worden in de boevenwagen gesmeten. Onderweg worden nog meer slachtoffers ingeladen. En dan komt het trieste groepje in de vroege morgen aan in Rotterdam bij de Politiegevangenis Het Haagse Veer. Gelukkig bestaat verreweg het grootste deel van het personeel uit betrouwbare vaderlanders. Onder hen is Trijn Westra die uit Redichem komt en nu in Rotterdam bij de kinderpolitie werkt. Ze gaat bij de balie kijken of er misschien een bekende bij de slachtoffers is. Direct ziet ze de haar zo bekende Wil Koens. Wil is als door de bliksem getroffen als hij het bekende gezicht ziet. Trijn Westra stapt onder de ogen van de gehate Duitsers op hem af en fluistert hem toe: "In de cel komt ene Corelette bij je; die is te vertrouwen." Achteloos slentert ze verder en voor Wil is het of de hemel open ging. Als dit geen wonder is, gebeuren er nooit wonderen. Hoe schaamt hij zich dat hij nog slechts enkele maanden geleden zei: "Als ik een wonder zie, zal ik geloven." Hij bidt nu of God hem dit geloof wil geven en ook om kracht voor de komende verhoren.
Ziekenbroeder Cobelette komt reeds een kwartier nadat Wil in de cel zit. Gelukkig heeft hij papier en potlood bij zich. Terwijl Cobelette voor het kijkgaatje staat, schrijft Wil de namen op van degene die beter kan onderduiken, wat de Duitsers weten en waar zijn vrienden aan moeten denken.
Verbaasd is de chef van Trijn Westra, als ze zo plotseling verlof vraagt omdat ze naar Redichem moet. Maar de politieman in hem begrijpt dat dit een noodzakelijk iets is; hij vraagt niet al te ver door, want in die tijd kon men beter niet al te veel weten. Nog
's avonds weet het gezin Koens alles omtrent Wil, dank zij de bemoeienis van Trijn Westra.
Wil heeft kans gezien om nog vier sigaretten mee te smokkelen.
Al biddende rookt hij ze op en langzaam komt er een rust over hem, die hij niet voor mogelijk had geacht. Oh, domme Duitsers.
Vijf dagen zit Wil in de cel en pas dan begint het verhoor. Inmiddels hebben de families Koens, Vos en Van het Land samen met de L.O.-organisatie hun maatregelen getroffen.
Eindelijk, na vijf eenzame dagen en nachten, begint het verhoor op maandag één november, 's morgens negen uur op de Heemraadssingel. Hij werd geslagen, getrapt op een duivelse manier, aan de hete centrale verwarming vast geboeid met een wollen deken over zich heen. Dan weer werden er mooie beloften gedaan om hem aan het praten te krijgen. 's Avonds om elf uur werd hij pas met rust gelaten.
Wat heerlijk dat de Hollandse agenten die hem haalden, alles deden om zijn lijden te verzachten. Alleen hem vrijlaten was iets wat ze niet voor hem konden doen.
Zo ging het door tot zaterdag zes november. De ene dag wat langer of slechter dan de andere, maar steeds zonder resultaat voor de Duitsers. Wil wist, het kon alleen door Gods hulp, dus Soli Deo Gloria.
Op tien november ging Wil op transport naar Vught.
De eerste week was ellendig. Wat viel het stenen sjouwen hem zwaar. Tijdens het verhoor in Rotterdam was hij vijfentwintig pond afgevallen, waardoor het ongewone werk haast boven zijn krachten ging. Juist toen hij wat extra's zo nodig had, kwam het eerste pakket van familie Van Wegen. Voor hem is het alsof het rechtstreeks uit de hemel komt.
Als hij, door wonden aan zijn voeten en opgezette lymfklieren, vier dagen in de ziekenbarak komt, knapt hij snel op.
Dank zij een illegale brief van oom Jacob aan een mede-gevangene, komt hij in het Philipscommando. Toen was het voor elkaar! Extra eten van Philips, rustig zittend werk en de nu regelmatig komende pakketten. Dank zij zijn werk aan de radioband, was regelmatig luisteren naar de Engelse zender zelfs mogelijk. Met veel vrienden om zich heen vond Wil het leven in Vught goed uit te houden.
Maar helaas, op 22 januari 1944 ging hij op transport naar de gevangenis op het Wolvenplein in Utrecht.
Eerst werden ze allemaal kaal geknipt en moesten ze tekenen dat ze aan de buitenwereld nooit iets zouden vertellen over het kamp Vught. In Utrecht moesten ze eerst urenlang met het gezicht naar de muur staan. Alles werd hun afgenomen. Wil kwam in een snikhete éénpersoonscel, waarin al drie bewoners waren. Er hing een onbeschrijflijke stank en voor Wil was Vught hierbij vergeleken een paradijs. Zijn celgenoten waren: een dief uit Breda, een Duitser die zich had laten omkopen en Joop uit Hoensbroek die illegale lectuur had verspreid.
Gelukkig vertrokken de Duitser en de dief al gauw en kwamen er prettiger gevangenen voor terug.
Eindelijk, na oneindig veel geschrijf, kreeg moeder Maria vergunning voor een bezoek aan haar zoon. Gescheiden door tralies, zag ze haar zoon terug. Helaas, toen Wil zei, dat ze met z'n vieren in een cel zaten, werd het bezoek na enkele ogenblikken al afgebroken. Volkomen ontmoedigd aanvaardde Maria de lange terugreis. Oneindig langzaam kropen de dagen voorbij. Al die schimmen in het grote gebouw leidden een mensonterend plantenbestaan. De één zat er voor een misdaad, de ander voor een ideaal. Kon het uiteenlopender? Enkele malen kreeg Wil bezoek van zijn advocaat, Mr. Proosdij uit Amsterdam. Toen moeder Maria hem vroeg, wat de kosten van de verdediging zouden zijn, was zijn antwoord! "Hoe kan ik nu iets in rekening brengen voor jongens die hun leven wagen voor hun land?"
Groot was Wils verbazing toen het 'Anklageschrift' kwam. Alleen maar zeven keer verdacht van... Niets over valse Ausweisen, reisvergunningen of bonkaarten. Mr. Proosdij wist de oplossing van dit raadsel. Waarschijnlijk had het Duitse arrestatieteam de papieren op de zwarte markt verkocht. De advocaat ziet in elk geval ineens heel wat meer perspectief in de komende rechtszitting.
Op zeven maart zal die rechtszitting zijn. Mr.Proosdij houdt een machtig pleidooi. Met veel verve voert hij de Duitse pleeg-kinderen van Maria uit 1918 ten tonele. Ook Wils vaderloze jeugd wordt breed uitgemeten en zijn jeugdige onbezonnenheid. Ook ontbreken van bewijsmateriaal komt uitvoerig aan de orde. Als eindelijk het vonnis luidt: één jaar tuchthuis, valt het iedereen geweldig mee. Wil ziet na afloop nog kans, om rookwaar mee z'n cel in te smokkelen. Zodoende kunnen ze de goede afloop ook daar nog na vieren.
Het transport naar Duitsland zal zijn op achttien maart.
Al vroeg in de morgen begint het afdreunen der namen. Er worden klappen uitgedeeld en gevloekt bij het laden der vrachtauto's, die hen naar het station zullen brengen. En dan begint de treinreis naar het gehate Duitsland.
Als ze eindelijk in Siegburg gelost worden, hoort Wil, hoe een Duitse vader op hem wijzend, tegen z'n zoontje zegt: "Dat zijn nu allemaal misdadigers!"
Spoedig komt Wil in het buitencommando Wesseling tussen Keulen en Bonn. Het is zwaar werk: kabelsleuven graven in de vette leemgrond of wagons kolenstof lossen. Ondanks veel slaag en weinig eten zijn de meesten blij, dat ze tenminste in de buitenlucht komen. Na 'Dolle dinsdag' raken de Duitsers volledig de kluts kwijt. Alle gevangenen worden in wagons geperst en afgevoerd naar Kassel. Alles en iedereen is in de war. Pas na achtenzestig uur komt de trein in Kassel aan. Gebroken, vervuild en hongerig moeten ze lopen van het station naar de gevangenis. Met z'n vijven gaan ze de éénpersoonscellen in. Geen matrassen, stro of dekens. Als er al gauw een zwaar bombardement komt, slapen de meesten er finaal doorheen.. 't Is alsof allen verdoofd zijn.
Pas na een week krijgt iedereen een dunne paarde-deken. De luizen vormen een enorme plaag en velen verliezen de laatste moed en kracht. Zes weken duurt dit mensonterend bestaan. Dan gaat Wil met veel anderen weer op transport. Nu naar Preungesheim bij Frankfurt. Gelukkig dat er nu wat te eten wordt meegegeven.
De indruk van Preungesheim is goed. Eindelijk na maanden, kunnen ze zich wassen. Als er dan ontluizing volgt, breekt het optimisme door. Wat is het een genot, om eindelijk die rotbeesten kwijt te zijn! Op tien november wordt Wil opgehaald voor een bezoek aan de directeur. Eindelijk, na meer dan een jaar, ontmoet hij een normale Duitser. Hij krijgt te horen, dat hij op veertien november ontslagen zal worden. Naar huis gaan is er natuurlijk niet bij. Als zogenaamde vrij arbeider zal hij in Duitsland te werk gesteld worden. Correct beantwoordt de Duitser Wils vragen.
Als in een droom gaat Wil terug naar z'n cel. Hoe zal deze vrijheid zijn? Kan hij het werken in de Duitse oorlogsindustrie verwerken? Hoe dan ook, volgens Wil zal het een verbetering zijn van zijn bestaan.
Al vroeg gaat op veertien november zijn celdeur open. Zijn burgerkleren blijken aanwezig te zijn. Na het verkleden proeft hij al iets van de vrijheid.
Het blijkt, dat hij tewerk gesteld wordt bij de P.I.V. in het naburige Bad-Homburg. Wat een belevenis, om na meer dan een jaar, vrij rond te lopen. Op de P.I.V. is het goed werken. De eigenaresse, mevrouw Reimer, doet alles om haar arbeiders - ook de buitenlandse - zo goed mogelijk te voeden. Wils werkuren zijn zo, dat hij altijd bij de laatste etersploeg is. Het keukenpersoneel zorgt ervoor, dat er steeds meer dan genoeg is voor de magere ex-gevangene. Reeds na enkele weken komt z'n oude levenslust weer boven.
Ze zijn met bijna honderd man gehuisvest in een bioscoopzaal. Het weekend wordt gebruikt om in de omgeving te bedelen om brood. Dat is namelijk het enige, wat ze maar mondjesmaat krijgen.
Als hospitaalstad is Bad-Homburg nooit gebombardeerd, dus lijkt het leven in deze mooie stad haast vooroorlogs.
Wat een ontmoeting, als plotseling Frans, één van de onderduikers van familie Van het Land ook in Bad-Homburg tewerk gesteld wordt. 't Was alles samen bijna te veel van het goede, in vergelijking met het verleden.
Tijdens het eerste en enige bombardement leerde Wil familie Halbach kennen. Bijzonder fijne christenen, die niet onder stoelen of banken staken, hoe groot hun afkeer van het nationaal-socialisme was. Speciaal de zondagen bracht Wil vaak door bij dit oudere echtpaar.
Begin maart krijgen alle Hollanders en Belgen bevel om naar het front te gaan en daar stellingen te graven. Zowel Wil als Frans nemen het besluit te gaan vluchten. Bij familie Halbach vertelt Wil wat hun boven het hoofd hangt. Om de oude mensen niet nodeloos ongerust te maken, zegt hij niet wat ze van plan zijn. Woedend springt de oude heer op en zegt: "Het is voor jullie landverraad, als je zo naar het front gaat!" Wil komt dan met de ontvluchtingsplannen voor de dag en beide oude mensen staan meteen klaar met raad en daad. Kleding, geld en bonnen worden hun gegeven en de oude heer Halbach raadt hun aan, om te trachten naar het Vogelsgebergte te gaan.
Vlucht
Als allen in de bioscoopzaal bepakt en bezakt klaar staan voor vervoer naar het front, zeggen Frans en Wil, dat ze alvast hun bagage in de gang klaar zetten. Ze zijn wel zo slim geweest om te wachten tot het eten voor onderweg is uitgedeeld. Van de gang naar de verduisterde straten is maar een paar stappen. Na enkele straten voelen ze zich redelijk veilig in het duister. Grijnzend zeggen ze tegen elkaar: "Goed dat we op het reserve-eten gewacht hebben, want tenslotte gaan wij ook op reis."
Na kort beraad wordt besloten die nacht door te brengen in een schuur op het terrein van de fabriek. Zo er al gezocht zal worden men zal vast niet op het idee komen, zo dichtbij te zoeken. Pas veel later horen ze dat er toch wel zeer intensief is gezocht naar de vluchtelingen.
Reeds heel vroeg, terwijl het nog helemaal donker is, gaan ze op weg. Wat zijn ze blij dat ze maar zo weinig bezittingen hebben. Beiden één deken, waarin een paar dingen gerold, is alles wat ze hoeven te dragen.
Als het licht wordt zijn ze al tien kilometer van Bad-Homburg verwijderd. Tegen de middag bedelen ze een maal eten los met het zielige verhaal, dat ze uitgebombardeerde buitenlandse arbeiders zijn. Wat komt de landkaart hun nu goed van pas; hoe vriendelijk van Halbach dat die hun deze zo cadeau deed.
's Middags kunnen ze nog een heel eind liften met een landbouwtrekker. Tegen het donker wordt overnacht in de kleedkamer van een verlaten dorpszwembad. Volgens berekening hebben ze er ongeveer veertig kilometer opzitten. Het reservevoedsel komt ze nu goed van pas.
De volgende morgen maken ze in het zwembad uitvoerig toilet. De zon doet in deze vroege ochtend extra zijn best. De beide jongens voelen zich voor honderd procent vrij op deze prachtige voorjaarsdag. Dat ze nog steeds door een vijandig land lopen, schijnt hen niet te deren. Als ze op een boerderij wat te eten vragen, is de oude boerin verbaasd in deze trieste tijd twee zulke vrolijke jongens te woord te staan. Ze vraagt zich af, of haar twee zoons, die aan het front zijn, nog ooit zo vrolijk zullen zijn als deze twee buitenlanders.
Als ze iets in die richting zegt, is Wils commentaar: "Mensje lief als je ons te eten geeft, komen je zonen vast gezond terug!" Hoofdschuddend over zoveel optimisme, geeft ze Frans en Wil zoveel, dat ze er wel twee dagen mee verder kunnen.
Als het gaat schemeren naderen ze Nidda in het Vogelsgebergte. Tussen de heuvels ligt het oude stadje daar te dromen aan een riviertje. Haast niet te geloven, dat overal oorlog, dood en chaos heersen, als ze dit liefelijk tafereel in zich opnemen. Vakkundig gaan ze statige huizen voorbij en lopen dan een steegje met nederige huisjes in. Ze weten langzamerhand wel, dat de gewone man eerder tot helpen bereid is dan de rijke, in de meeste gevallen. In de Krugische Gasse staat een oude man in het schemerdonker nog hout te hakken. In z'n beste Duits biedt Wil aan om hem te helpen. De man kijkt op en het is Wil of die doordringende ogen recht door hem heen kijken. Ze vergeten gewoon om het prachtige verhaal van uitgebombardeerde buitenlandse arbeiders op te dissen. De man zegt: "Het wordt te donker om nog buiten te werken, dus kom maar binnen dan praten we verder."
In de grote gezellige woonkeuken zijn twee vrouwen druk bezig met het koken van de maaltijd. Wil kan het niet laten direct op te merken, dat het er heel lekker ruikt. Onder de enorme tafel blijkt nog een meisje van ongeveer vijf jaar te zitten, spelend met haar pop. Als ze de twee vreemden ontdekt, drukt ze de jongens meteen in de oude canapé. Parmantig nestelt ze zich op Wils schoot en vertelt honderd uit. De man voert met de vrouwen een voor de jongens totaal onverstaanbaar gesprek in dialect. Het is wel duidelijk, dat het over hen gaat.
Dan keert de man zich bruusk om met de woorden: "Dit is mijn vrouw, dat mijn dochter en zo te zien heeft mijn kleindochter zich zelf al voorgesteld. We hebben besloten jullie te helpen. Zeg ons maar zo weinig mogelijk; dat is voor beide partijen het gemakkelijkst. Hoe minder men weet in deze tijd, hoe beter!"
Na een uitgebreide maaltijd horen onze beide Hollanders dat ze onderdak hebben gevonden bij de stadsschaapherder Pfannkoch. De oude baas is heel weinig thuis en ook meestal 's nachts bij de schapen. Hij komt dan 's morgens thuis om zich te wassen en van honden te wisselen. Juist deze dag had een vriend de zorg over de schapen op zich genomen, zodat Pfannkoch thuis allerlei karweitjes kon opknappen.
Wat een wonderlijke bestiering alweer, flitst het door Wil heen. Er is maar slaapplaats voor één van de jongens, doch Pfannkoch ziet diezelfde avond nog kans, om Frans onder te brengen bij de plaatselijke garagehouder.
Al na enkele dagen voelt Wil zich echt opgenomen in de Krugische Gasse. Eten brengen aan Pfannkoch is één van zijn liefste bezigheden. Uren kunnen de oude en jonge man met elkaar praten. Pfannkoch heeft als krijgsgevangene in de eerste wereldoorlog in Noord-Afrika gezeten. Overal weet de oude baas over mee te praten en hij steekt z'n afschuw voor de nazi's niet onder stoelen of banken.
Begin april horen ze voor het eerst het geschut van de Amerikanen in de verte. Twee dagen later bezetten de Amy's Nidda en zijn de jongens vrij.
Die eerste troepen bestaan uit een allegaartje van alle mogelijke nationaliteiten. Wil ontdekt zelfs een jongen uit Ede. Die schudt zijn hoofd, als hij naar Redichem vraagt. Dan komt het verhaal, dat Redichem al eind september is geëvacueerd en dat volgens hem de meeste bewoners naar Ede, Veenendaal, Barneveld en omstreken zijn gegaan.
Ook zegt hun landgenoot dat hij er wel voor kan zorgen, dat ze in de Amerikaanse Armee kunnen opgenomen worden. Hoezeer het avontuur ook lokt, de beide vrienden willen eerst naar Holland. Na anderhalf jaar van huis geweest te zijn, hebben ze er vooreerst wel genoeg van. Hun landgenoot waarschuwt nog, dat op eigen houtje naar Holland gaan wel eens heel lang kan duren, maar in jeugdig optimisme wuiven ze alle bezwaren weg.
Ook familie Pfannkoch acht het verstandiger eerst nog even af te wachten, doch ze zijn niet tegen te houden: hun plan is om de volgende dag vroeg te vertrekken. Wil had het niet voor mogelijk gehouden, maar de volgende dag is hij diep ontroerd als hij van deze Duitse familie afscheid neemt. Het weer werkt mee en niets kan hen meer tegenhouden.
Ze genieten als ze in Weilburg zien hoe Russische vrouwen in gestolen bontjassen een trein met levensmiddelen beroven. Als Wils schoenen het begeven, ontneemt hij een dode Duitser zijn dienstkistjes. Overal langs de weg liggen Amerikaanse noodrantsoenen, zelfs meer dan de jongens aan kunnen. De eerste nacht slapen ze in een paardenstal samen met Russen, Italianen, Grieken en Fransen. De tweede dag worden ze opgepakt door de Amerikanen en naar een opvangcentrum gebracht. Nog voordat ze zijn ingeschreven, zijn ze al ontvlucht. Ze genieten als ze zien hoe loslopende Duitsers krijgsgevangen worden gemaakt. Samen met wel honderd ontheemden vorderen ze voor de tweede nacht een hotel.
Zo gaat het tien dagen door.
Via een Amerikaans opvangcentrum in Trier, waar wel tien duizend lotgenoten zitten, gaat het naar Brussel. Als ze na drie dagen in Brussel al weer ontvluchtingsplannen smeden, gaat het transport naar Tilburg. Zo komen ze na een onvoorstelbaar avontuurlijke tocht van veertien dagen terug in het vaderland.
Ze worden ondergebracht in de leerfabriek van Arendonck. Ze horen tot de eerste groepen die uit Duitsland terugkwamen.
Al gauw ziet Wil in de Tilburger straten mensen die de taal van de Betuwe spreken en blijkbaar naar Brabant geëvacueerd zijn. Daarom is hij al drie dagen later uit het opvangcentrum vertrokken naar een Betuwse familie. Wat jammer dat hij niet weet, dat Tineke van Wegen in het vlakbij gelegen Eindhoven is.
Als de nieuwsberichten melden, dat Ede bevrijd is, stuurt Wil direct een Rode Kruis-telegram naar familie Van Ooyen in Ede. Groot is Wils verwondering als enkele dagen later, zondag 29 april, een Hollands sprekende Engelse kapitein aanbelt en vraagt naar ene Koens. Als Wil zich bekend maakt, zegt de man: "Overmorgen kom ik je ophalen om je naar huis te brengen." De totaal verblufte Wil roept de al weglopende man nog na: "Weet u ook of ze nog allemaal in leven zijn?" Zich even omdraaiend, zegt de kapitein: "Dat zal wel, maar ik ken eigenlijk alleen Joris' naam. Tot overmorgen!" Als de kapitein in een grote luxe wagen stapt, heeft Wil alleen het nakijken. De volgende dag komt Wil bij 't R. Kruis-en evacuatiebureau te horen, dat het niet mogelijk is over de rivieren te komen en dat er dus niets uitgeschreven wordt. Wils laconieke antwoord hierop luidt: "Maar naar huis ga ik!"
mei 1945
Dinsdag 1 mei om vier uur komt de Engelse auto in de Tilburgse achteraf straat. Nu heeft de kapitein meer tijd en stelt zich voor als Dick Kay. In de auto hoort Wil het hele verhaal. Dick spreekt perfect Hollands, dank zij een Nederlandse moeder. Hij blijkt tot zijn dertiende jaar in Holland gewoond te hebben. Vanwege zijn perfecte Hollands was hij eind 1943 als parachutist gedropt in ons land. Begin 1944 had hij onder andere ook Joris Koens leren kennen.
Na de luchtlanding in september had een neef van Wil kans gezien om de zwaar gewonde brigadegeneraal Hackett uit het Elisabeth's Gasthuis in Arnhem te halen. De gewonde generaal was ondergebracht in het ouderlijk huis van de familie Van Ooyen in Ede. Daar was ook familie Koens geëvacueerd. Moeder Maria en Mirjam hadden de gewonde wekenlang verpleegd.
Meer dan eens tijdens de vier maanden had de generaal moeder Maria gewaarschuwd, niet te denken dat Wil - als hij nog in leven was - spoedig zou thuiskomen. Maria was evenwel overtuigd van het tegendeel. "Als hij nog leeft, is hij één der eersten die thuiskomt!" was haar commentaar.
In februari had Joris kans gezien om de generaal met hulp van Wils illegale vrienden uit Meerdam, via de Biesbosch naar het bevrijde Brabant te krijgen. Toen de generaal direct na de bevrijding van Ede zijn eerste bezoek aan die plaats bracht, was daar net Wils Rode Kruistelegram aangekomen. Moeder Maria liet hem stralend dit telegram zien met het commentaar: "Ik had dus toch gelijk!" Lachend zei toen de generaal: "Dan is het nu mijn beurt om te helpen."
[men zie voor het complete verhaal: "Ik ben een vreemdeling geweest" geschreven door Generaal Sir John Hackett; uitgave Bosch en Keuning n. v. 1979.]
Wils oren klapperen bij dit prachtverhaal. Als Dick in Arnhem de weg naar Ede wil inslaan, vraagt Wil of ze niet eerst even over Redichem kunnen rijden. Hij zegt: "Ik ben nu anderhalf jaar weggeweest, dat half uur kan er nog wel bij!" Dick antwoordt: "Je moet het zelf maar weten, doch het is slecht voor je zenuwen."
Dat blijkt maar al te waar te zijn, als ze in het totaal verlaten dorp komen. Men kan net met één auto tegelijk door de dorpsstraat. Links en rechts puinhopen.
En dan eindelijk, als het al begint te schemeren, rijden ze de bekende straat van familie Van Ooyen in. Als Dick claxoneert, staat de hele familie al buiten. Er wordt gelachen en gehuild en iedereen praat door elkaar. Ze zijn in Ede ook nog niet gewend aan repatrianten. Wil staat als één der eersten die terugkomt volop in de belangstelling. Van alle kanten komen vragen: "Heb je die in Vught gezien en heb je ook samen gezeten met die? enzovoort.."
Als de familie weer samen binnen is, danken ze samen hun hemelse Vader voor deze blijde terugkomst.
De familie kan zich eerst slecht indenken, dat Wil veel minder anti-Duits is dan zij. Als ze echter de verhalen over familie Halbach en Pfannkoch horen, begrijpen ze er iets van. Volgens Wil is het in alle landen der wereld hetzelfde: drie procent is wit, oftewel goed, drie procent is zwart oftewel slecht en de resterende vierennegentig procent is een schakering van bijna wit tot bijna zwart. Krijgt de drie procent zwart echter de macht in handen, dan lijkt het al gauw of die drie procent wel negentig procent is.
Moeder Maria wil Wil voorzichtig vertellen over de toestand van hun huis in Redichem, maar dan horen ze van Wil, dat hij alles al zelf gezien heeft. Zelf wisten ze het nog maar bij geruchten.
Nu ze zeker weten dat alles verwoest is, kan dat toch hun blijdschap over het weerzien niet verminderen. Die nacht wordt het laat voor ze naar bed gaan, doch Joris en Wil kunnen het niet laten, nog uren door te gaan elkaar hun ervaringen te vertellen.
Op vijf mei kunnen de broers samen volledig deelnemen aan de feestvreugde vanwege de algehele capitulatie van de Duitsers.
Wil komt op negen mei als lid van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten [N.B.S.] naar Redichem om het verlaten dorp te helpen bewaken tegen plunderaars.
Bij gebrek aan gas, licht, water en behoorlijke behuizing, kunnen de bewoners slechts langzaam en in kleine groepjes terugkomen. Eerst de boeren, dan de winkeliers en daarna de mensen die aan de nutsbedrijven werken.
Steeds meer gedeporteerden komen terug uit Duitsland, maar ook komen de doodsberichten binnen van veel van Wils vrienden. 't Is een turbulente tijd met alle dagen veranderingen en verrassingen. Wil geniet met volle teugen van dit avontuurlijk leven.
Hij ziet kans een vergunning voor zijn familie te krijgen om de luchtbeschermingspost te bewonen. Zo komt dan eindelijk de dag dat hun bezittingen die ze in Ede verzameld hebben met paard en wagen naar Redichem kunnen. Die woensdag dertien juni is familie Koens weer in hun geliefde dorp terug.
Het water komt uit de dorpspomp, het eten van de centrale gaarkeuken en kaarsen geven een spaarzaam, maar romantisch licht. Dan gaat het evenwel steeds sneller naar een normaal leven. Zelfs de eerste textielleveranties komen binnen. Wil bedingt meteen, dat een deel voor de Betuwse klanten gereserveerd wordt. Hij is al snel enkele malen met een boot overgestoken naar de Betuwe. Doch in juni is ook de pont weer gaan varen, wat alles veel gemakkelijker maakt. Het gevaar van de landmijnen zal nog vele jaren blijven. Zelfs in 1952 en 1953 bleef dat gevaar zijn slachtoffers eisen.
Bij Wils bezoeken aan de Betuwe wordt familie Van Wegen nooit overgeslagen. Tineke gaat hem steeds meer interesseren. Zal zij zijn leven gaan delen?
Samen hebben Joris en Wil zich opgegeven voor de belijdeniscatechisatie. Al blijven veel vragen onbeantwoord, Wil heeft geen wonderen meer nodig, om in God te geloven.
Het wordt een enorm drukke herfst en winter van 1945/1946. Altijd op textielvoorraad uit, herbouwplannen, kerk- en verenigingsactiviteiten en niet te vergeten het altijd bezig zijn om het huis weer wat bewoonbaar te maken. Intussen is Wil steeds ook op zoek naar een kans om Tineke van Wegen onder vier ogen te spreken. Dat is niet zo gemakkelijk, want dan is ze ziek, dan weer in Eindhoven of in Zuid-Holland bij de familie van haar vader. Als Wil in het voorjaar te midden van de gemeente zijn ja als christen uitspreekt, ziet hij alleen twee zusters van Tineke in de kerk. Wat een teleurstelling. Als ze na de dienst komen feliciteren, hoort Wil, dat ze hem speciaal van Tineke moesten gelukwensen en dat ze zelf niet kon komen, omdat ze ziek was. Dat lucht Wil helemaal op, vooral als ze nog eens zeggen, dat ze alleen als afgevaardigden van Tineke gekomen zijn.
1940 - familie van Wegen
We gaan nu terug naar de familie Van Wegen in het Betuwse land. Ook daar zijn in de meidagen van 1940 enorme zorgen, want beide oudste zonen zijn in militaire dienst.
Groot is de vreugde, als ze bericht krijgen, dat beiden nog leven en in goede gezondheid zijn. Ontmoedigd komen de jongens eind mei thuis. Ontgoocheld als ze zijn door het vreselijk verouderd materiaal waarmee ze hun land moesten verdedigen. Hun verhalen over de lafheid en het verraad hebben een diepe kras in hun jonge levens gemaakt. Maar gelukkig worden ze gauw afgeleid van al hun illusies nu ze weer keihard kunnen werken in het familiebedrijf.
De tuinderij draait op volle toeren. Werden voorheen bergen groente doorgedraaid, nu brengt alles geld op. Vader en moeder Van Wegen met hun zes dochters en vijf zonen kunnen wat betreft de verdiensten, verlicht ademhalen.
Ook Wil Koens is weer geregeld in de Betuwe te vinden.
Nu alles schaarser wordt, wil hij toch zijn Betuwse klanten houden met het oog op de toekomst. Bovendien viert de ruilhandel hoogtij. Dank zij zijn Betuwse relaties heeft Familie Koens genoeg te eten. Oom Jacob van Ooyen vuurt Wil geregeld aan. Jacob heeft nooit genoeg levensmiddelen in zijn werkplaats. Vanuit die werkplaats, met z'n grote zolder, vinden pakketten hun weg naar gevangenen en allen die het extra nodig hebben.
Hoe vaker Wil met spul bij zijn oom komt, des te groter wordt de vriendschap tussen de oom en de neef. Familie Van Wegen heeft speciaal een warm plekje in Wils hart. De vaderloze jongen vindt het oergezellig in het grote gezin. Hij is er een graag geziene gast, al staat hij ook bekend als een knaap met veel gevoel voor vrouwelijk schoon. Eens kan hij het niet laten te zeggen: "Tineke, wat word jij toch een knappe meid! Jammer dat je nog zo jong bent, anders vroeg ik je een avondje mee uit!" Ja, als men negentien jaar is, lijkt drie jaar een groot leeftijdsverschil.
Moeder Van Wegen schudt het wijze hoofd maar eens, als Wil direct erop verkondigt: "Al moeten we misschien nog eens gras vreten en naakt rondlopen, die moffen schoppen we er wel uit!"
Als ze die opmerking maakt: "Pas toch op met al je bravoure! Ze pakken je vandaag of morgen nog eens!" is zijn antwoord: "Dan brengt Tineke me vast een pakje als ik in Vught zit." Tegen zoveel optimisme zijn ze zelfs bij familie Van Wegen niet opgewassen. Maar Wil is doodernstig als hij op pad is om onderduikers te plaatsen. Hij komt met argumenten waar velen niet tegen opkunnen. Ook familie Van Wegen krijgt via Wil twee onderduikers op de tuinderij. Als vader Van Wegen z'n vrouw vraagt of zij al die drukte wel aankan, zegt ze eenvoudig: "Waar dertien zijn, kunnen er ook vijftien komen!"
Zo kabbelt, ondanks alle oorlogsgeweld, het leven door in het kleine en rustige Weidijk.
Groot is de schrik, als familie Van Wegen hoort dat ook Wil Koens - op 23 oktober 1943 - is opgepakt. Dagelijks vernemen ze via allerlei al of niet illegale kanalen van razzia's, deportatie van Joden en andere boze geruchten. Maar nu het iemand betreft die ze zo goed kennen, komt het toch hard aan.
Begin november kan Tineke het niet laten, om als ze in Redichem is, even bij "Koens'Textiel" binnen te lopen. Gelukkig is mevrouw Koens zelf in de winkel. Als ze naar Wil vraagt, gaat mevrouw Koens met Tineke naar de gezellige huiskamer boven de zaak. Daar hoort ze als eerste buitenstaander dat ze - dank zij clandestiene geruchten - berichten hebben gekregen, dat Wil vandaag van de gevangenis zal worden overgebracht naar Vught. Ze belooft dat ze direct een pakje zullen sturen, maar mevrouw Koens ontraadt dit, want, er is nog niets officieel.
Als Wils moeder het knappe jonge meisje nakijkt, denkt ze onbewust: "Zo'n schoondochter zou ik wel willen hebben."
Tineke met haar achttien jaren, heeft diverse scharreltjes achter de rug, maar steeds als het iets te serieus dreigt te worden, haakt ze af. Vaak ziet ze het vrolijke gezicht van Wil voor zich en denkt ze, dat drie jaar toch ook weer niet zo'n groot leeftijdsverschil is.
Moeder Van Wegen is na het nieuws van Tineke direct aan de gang gegaan om een pakket te maken. Of dochterlief nu al zegt, dat er nog niets officieel is, en dat ze nog geen adres weten, ze gaat rustig door. Als alles is ingepakt, zet ze er resoluut in grote letters op: WIL KOENS VUGHT. Hoe het mogelijk is, zullen ze nimmer begrijpen, maar het is het eerste pakje dat Wil krijgt! Wil herkent in de goede gaven meteen de liefdevolle hand van moeder en dochter Van Wegen.
En als hij na dagen nog van het heerlijke voedsel eet, komt speciaal het lieve gezicht van Tineke voor zijn geest.
Maar aan het rustige leven in Weidijk komt op zeventien september abrupt een einde; reeds in de kerk was het onrustig op die zondag. Ze zijn wel gewend aan overkomende Engelse vliegtuigen, maar dit is niet normaal meer. Het is of honderden machines over hen heen daveren. Altijd was er na afloop van de dienst een gezellig napraten bij de ingang van de kerk, maar nu gaat iedereen zo snel mogelijk naar huis.
Als bij familie Van Wegen het eten net opgeschept is, horen ze hevige explosies vanaf de Veluwe. Wanneer alle jongelui naar buiten rennen en op de dijk die achter hun huis loopt staan, zien ze honderden zware vliegtuigen, elk met een glider op sleeptouw, waarvan de kabels net boven hen worden losgegooid.
Ze komen haast niet bij van de lach, als een algemeen gehate N.S.B. vrouw zegt: "Mot je zien, ze hebben niet genoeg benzine meer en nou motte ze mekaar slepen."
Het is allemaal te spannend om van zover af mee te maken. Drie buurjongens charteren een roeiboot, want dit groots gebeuren willen ze van dichtbij meemaken. Op het laatste moment weten Tineke en haar jongste zuster ook een plaats in de boot te bemachtigen.
Al kruipende en schuilende weten ze door de uiterwaarden te komen. Op de grote straatweg die naar Redichem loopt, komen ze pas goed in het oorlogsgeweld terecht. De kogels fluiten hun om de oren, maar ze rennen van boom naar boom. De Tommy's schreeuwen hen toe: "You are crazy, go away!" Deze mannen kunnen niet begrijpen, hoe jonge kinderen nog uit sensatiezucht hun leven wagen. Als er even een gevechtspauze is, maken ze er toch maar gebruik van om een barre terugtocht naar Weidijk te beginnen. Na uren kruipen en sluipen komen ze aan de rivier. Gelukkig ligt de roeiboot er nog en ondanks de sterke stroom, komen ze vlot aan de overkant.
Razend is vader Van Wegen, maar als hij de verhalen hoort en de Engelse sigaretten, de chocolade en een zijden parachute ziet, zakt zijn woede toch gauw. Moeder Van Wegen is te dankbaar voor de veilige terugkomst om boos te zijn.
De lezer zal begrijpen dat er op die zondag weinig is gegeten in huize Van Wegen.
Reeds dinsdag moet het nabije dorp evacueren, omdat het onder vuur ligt. De altijd actieve zuster Sanders van het Wit Gele Kruis begeleidt de troosteloze stoet van honderden dorpelingen. In Weidijk is niet op deze invasie gerekend. Vertwijfeld vraagt zuster zich af, wat te doen. Dan schiet de naam Van Wegen haar te binnen. Ze weet, dat ze op mevrouw Van Wegen kan rekenen. De oecumenisch en sociaal voelende vrouw zal haar helpen. En ze doet dan ook niet tevergeefs een beroep op deze moeder. Groot is het organisatietalent van deze moedige vrouw. De dochters krijgen instructie, hoe ze in eigen gezin de zaak moeten indelen en dan gaat ze op stap met zuster Sanders. De dames weten het hele dorp te activeren. Het resultaat is, dat de christelijke zowel als de katholieke school gevorderd wordt.
Als 's nachts mevrouw Van Wegen en de zuster een laatste ronde door de lokalen maken, is alles rustig. Iedere vluchteling heeft een plaats om te rusten en kreeg voldoende eten.
Maar o schrik, na twee dagen gieren van beide kanten de granaten ook over Weidijk. Zowel bewoners als vluchtelingen moeten verder. Ook nu gaan dood en geboorte door, ondanks alle oorlogsgeweld.
Mevrouw Van Wegen en zuster Sanders lijken overal tegelijk te zijn. Zonen en dochters Van Wegen krijgen de meest zonderlinge opdrachten van hun moeder, maar ze weten in het eigen dorp altijd wel wegen te vinden, om de gevraagde dingen te bemachtigen. Nu de mensen verder te voet naar Hogerweide moeten, wordt dat al moeilijker. Gelukkig woont het meisje van zoon Geurt in dat dorp en haar ouders nemen de hele familie Van Wegen liefdevol op. Veel inwoners van Weidijk en de vluchtelingen trekken verder weg naar familie of vrienden in de omgeving. Voor de jeugd is het een groot avontuur en soms betrapt Tineke er zich op, dat ze denkt: "Hier zou Wil Koens vast van genieten.
De in- en uitlopende Amerikanen en Engelsen vermaken zich best met de Hollandse meisjes. Tineke houdt ze allemaal van het lijf, want ze heeft geen behoefte meer aan losse scharreltjes.
Langzaam maar zeker wordt de toestand in Hogerweide ook onhoudbaar. Het geallieerde leger kan al die mensen in het niemandsland, dat de Betuwe nu is geworden, niet gebruiken. Op tien oktober komt het bevel, dat alles wegmoet. Met grote Amerikaanse vrachtwagens worden de mensen weggebracht naar Nistelrode in Brabant. Daar is een groot kamp met legertenten ingericht. In de wagen bij familie Van Wegen merkt een oud vrouwtje op: "Beter slecht gereden dan goed gelopen, zullen we maar denken."
In de tenten ligt een dikke laag stro en al vroeg in de avond leggen de mensen zich per familie naast elkaar te ruste. Groot is de hilariteit als om twee uur een wekker afloopt. In het donker is niet uit te maken, in welke koffer de herriemaker zit. Uit laten rinkelen is dus de enige oplossing. Als de volgende dag blijkt dat de wekker in de koffer van pa Van Wegen zit, moet deze hier heel wat opmerkingen over slikken. Maar gelukkig dat de mensen die zelfs in de grootste ellende nog kunnen lachen. Humor is één van de beste wapenen tegen moedeloosheid.
De winter nadert en daarmee moet het kamp ontruimd worden.
Op veertien oktober gaan alle bewoners naar Someren. Het is verzamelen geblazen in de R.K.school. Alle inwoners die over ruimte beschikken, zijn verplicht, evacués te nemen. Al gauw lijkt het veel op een mensenmarkt. Iedereen kijkt rond om die mensen te vinden en in huis te nemen die hem het best lijkt. Vader Van Wegen ziet er in zijn zondagse pak en nette winterjas, ondanks alle zwerven, nog als heer uit. De veearts denkt meteen: "Die man lijkt me geschikt, want die ziet er netjes uit." Maar o schrik, als Van Wegen een gevolg van veertien personen blijkt te hebben. Toch is veearts Van der Mast zo sportief om de ene helft van het gezin te nemen en de andere helft bij zijn buren onder te brengen.
Helaas moeten, na enkele dagen, alle zwervers weer verder. Wegens inkwartiering van de bevrijders moeten ze naar het buitengebied. Het hele gezin Van Wegen komt op de twee naast elkaar liggende boerderijen van de broers Hein en Sjaak de Boer. Jammer dat Tineke niet meekan. Ze ligt flink ziek bij veearts Van der Mast. Ondanks ziekte gaat de inkwartiering door en ze ligt zo op een matras op de zolder tussen de voorraad appels.
Pas eind november is ze weer beter en in staat wat te helpen in de huishouding.
Al gauw echter nieuwe zorgen voor Tineke. Eén der ingekwartierde Amerikaanse officieren maakt het haar zo lastig, dat ze hem nauwelijks van het lijf kan houden. Dit kan en wil ze zo niet door laten gaan. Ze gaat plannen maken, om opnieuw te vertrekken.
In het "Brabants Dagblad" ziet ze een advertentie, waarin een huishoudelijke hulp gevraagd wordt in een gezin met vier kinderen in Eindhoven. Ze weet, dat bij haar ouders met de beste wil van de wereld geen plaatsje te vinden zal zijn.
Daarom draalt ze niet langer, maar is reeds de volgende dag lopend en liftend op weg naar de lichtstad.
Als ze eindelijk in de nette buitenbuurt aankomt, schrikt ze wel als blijkt dat om en bij nummer zevenendertig een vreselijke bende is. 't Is er verreweg de grootste troep van de nette straat. Een verwaarloosde tuin met overal kapot speelgoed doen haar het ergste vermoeden. Maar doorzetten zal ze.
Ze wordt zeer minzaam ontvangen door de vrouw des huizes. Zowel de vrouw zelf als de kamers maken een doodvermoeide en slordige indruk op Tineke. Ondanks de angst die haar bekruipt, gaat ze akkoord om te komen voor zes gulden per week plus kost en inwoning. Ze belooft, om zo mogelijk, de volgende dag al te komen. Gelukkig krijgt ze op de terugweg snel een lift met een militaire wagen die haar voor de deur afzet.
Het echtpaar Van der Mast heeft begrip voor haar besluit. Ook zij zagen dat de toestand voor het jonge meisje onhoudbaar werd.
Die nacht droomt Tineke van een onvoorstelbare troep in een haveloos huis. Nee bepaald optimistisch begint Tineke niet aan haar eerste betrekking. Wel heeft ze weer geluk met liften, zodat ze al voor twaalf uur met haar schamele koffertje voor de deur van nummer zevenendertig staat.
Als ze de troep in de keuken ziet, zakt de moed haar in de schoenen. Overal staan dik aangekoekte pannen en potten te wachten op een afwasbeurt.
Doodmoe gaat ze die avond naar bed, ontmoedigd door het feit dat ze nog maar zo'n heel klein beetje heeft kunnen redderen in de chaos.
Na drie weken maakt ze de balans op en die is wel heel triest. Mevrouw is te apathisch (of te lui?) om een hand uit te steken,en komt pas tegen elf uur uit haar bed. De vier kinderen, in leeftijd variërend van één tot zeven jaar, zijn geen van allen zindelijk. Wat dit alleen aan was-energie kost laat zich raden. Als men bedenkt dat zeep niet of mondjesmaat is te krijgen. De kinderen mogen alles van mevrouw en Tineke krijgt van de brutale apen nog een grote mond als ze aanmerkingen op hun gedrag maakt. De heer des huizes komt pas laat thuis en gaat 's morgens vroeg weg, wat Tineke goed kan begrijpen. Ze voelt dat ze er onderdoorgaat. Haar krachten nemen af en de moed gaat er uit.
Wanhopig besluit ze op haar enige vrije middag naar de dominee te gaan om hulp. Hij is de enige die ze kent in de grote lichtstad, die voor haar steeds donkerder wordt. Als die daden van deze kanselredenaar zijn afgestemd op zijn woorden, zal hij haar willen helpen. Geruster slaapt ze na dit besluit sneller in dan de laatste weken het geval was.
Al twee dagen later belt ze zenuwachtig aan bij dominee Blauw. Mevrouw Blauw doet open en Tineke vraagt om de dominee te mogen spreken. Helaas is haar man niet thuis. Als mevrouw het ontredderde gezichtje ziet, zegt ze vriendelijk:"Kom even binnen, misschien kan ik iets voor je doen." Wel heeft ze drie vriendinnen op bezoek. Dus even om de hoek van de deur zeggen, dat ze zich even alleen moeten vermaken. En dan gaat ze met Tineke naar de studeerkamer. Hier hoort ze het verdrietige verhaal van een evacué die schandalig geëxploiteerd wordt door een luie vrouw.
Kordaat zegt ze:"Kind, kom mee want er zitten drie vriendinnen op me te wachten en vijf weten meer dan twee."
Zo komt Tineke in de gezellige huiskamer en wordt voorgesteld aan de wachtende dames. Eén weet meteen een oplossing."Ik heb gehoord, dat meneer en mevrouw Emmink hulp zoeken. Die zijn vast blij als je solliciteert. Je kunt er, denk ik, al heel gauw beginnen."
Groot is de schrik als ze hoort dat de heer en mevrouw Emmink in dezelfde straat wonen als waar ze thans werkt. Op nummer zes in het huis dat schuin tegenover nummer zevenendertig ligt. Hoe kan en moet dat nu? De Emminks zijn misschien wel bekenden van haar mevrouw en ze zullen wellicht denken dat ze overdrijft of zelf lui is. Maar de dames zeggen allemaal: "Ga er maar gerust heen, want vooral meneer Emmink is een groot mensenkenner en een goed mens." Nog niet erg gerust, belooft Tineke dat ze de volgende avond zal solliciteren.
Onderweg naar Petrusstraat 37 ziet ze de nieuwe baan nog niet zo zitten. Ze bekijkt nummer zes intussen wel heel goed. Wat een verschil met nummer 37. Het hele huis komt haar voor als het verschil tussen hemel en hel met nummer 37, ook al is het bouwtype hetzelfde.
Dominee Blauw zit ook niet stil, als hij het verhaal van zijn vrouw heeft gehoord. Hij telefoneert met Emmink die een vriend van hem is en legt hem de situatie uit. Het directe commentaar is:"Mijn vrouw en ik hebben het meiske al diverse malen voorbij zien komen met boodschappentassen. Dat is vast degene die wij zoeken, want op nummer 37 houden ze het gewoonlijk nog geen week uit. Als het meisje daar al drie weken is, moet het haast een engel zijn." Jammer dat Tineke dit niet weet, want die ziet nog alleen maar donkere wolken. De volgende avond vraagt ze toestemming om nog even de stad in te mogen voor een privé-aangelegenheid. Het wordt haar genadiglijk toegestaan.
De heer en mevrouw Emmink hebben door de gordijnen gezien hoe Tineke reeds twee maal nerveus langs hun huis is gelopen. Dan stapt de heer Emmink naar buiten en zegt:"Jij bent vast het meisje dat dominee Blauw zou sturen, dus kom gauw binnen." Tineke staat perplex over zoveel vriendelijkheid.
Vooral tussen meneer en haar klikt het vanaf het eerste ogenblik. Mevrouw lijkt haar wat stug en is in haar ogen wel vreselijk deftig. Het interieur is eenvoudig maar stijlvol en goed onderhouden. Met de heer des huizes heeft ze meteen het meeste op. Hij zegt al gauw: "Je hoeft niets te zeggen over nummer 37 want we weten genoeg. Vertel eens iets van jullie gezin en je geboortedorp." Dat is aan geen dovemansoren gezegd, want Tineke brandt los met de verhalen. Gert Jan moet inwendig lachen. Nu kan hij zich een beeld vormen van het gezin waaruit dit meisje komt en haar intussen rustig observeren. Abrupt stopt Tineke als ze op de klok kijkt. 't Was zo gezellig bij die twee al oudere mensen, dat ze niet in de gaten had dat het al zo laat was. Wat het echtpaar Emmink betreft, mag ze morgen komen en ze gaat er zelfs nog 1.50 per week op vooruit. Maar Tineke wil de week uitdienen op nummer 37.
Mevrouw is razend als ze meteen na binnenkomst vertelt aanstaande zaterdagmiddag te zullen vertrekken. Als het echter al te beledigend wordt, zegt Tineke gedecideerd:"Naar ik hoorde is ruim drie weken nog lang in vergelijking tot de meisjes die er na een paar dagen al de brui aan gaven. Dan gaat mevrouw nog op de zielige toer, maar daar trapt Tineke niet in.
Ze probeert nog zoveel mogelijk te doen in de twee en halve dag die haar nog resten, maar het is boter aan de galg gesmeerd. Wat ze opknapt wordt op alle mogelijke manieren direct weer afgebroken. Met een zucht trekt ze met haar koffertje in de hand zaterdagmiddag de deur achter zich dicht. Nummer 37 is als een boze droom aan haar voorbijgegaan. Opgewekt en met hoop in het hart, stapt ze dankbaar naar de Petrusstraat nummer zes.
Ondanks het oneindig veel lichtere werk en de prettige omgang met de Emminks, lijkt het of ze steeds meer vermoeid wordt. Is er teveel van haar gevergd de laatste maanden? Meneer Emmink ziet het met zorg aan.
Hij praat met zijn vrouw en ze besluiten dat Tineke, hoe dan ook, bij hen zal blijven. Ondanks zijn 69 jaren, werkt Emmink nog steeds hele dagen op het notariskantoor van zijn vriend Piet Vermeer. Daar hoort hij dat de enige huisarts van Weidijk vlak bij hem in de buurt geëvacueerd zit. Hij wil deze arts vragen om Tineke eens van top tot teen te onderzoeken.
't Gebeurt eerder dan hij verwacht heeft. Als ze er pas twee weken is, kan Tineke wegens een fikse angina, gepaard met hoge koorts, haar bed niet meer uit. De Weidijkse dokter wordt snel geroepen.
Zijn diagnose:"Die angina gaat wel over, maar ze zal lang heel kalm aan moeten doen, want ze is volledig uitgeput."
Gert Jan vindt, dat ze naar andere hulp moeten uitkijken en Tineke als dochter aannemen, zolang ze evacué zal zijn. Eerst ziet mevrouw Emmink nogal wat bezwaren, maar Gert Jan is onvermurwbaar. Hij heeft geleerd in de loop van veel jaren, dat toegeven aan zijn vrouw niet altijd goed is.
Ze hebben geluk als na een paar dagen de vrolijke en potige Toos van der Kamp haar intrede in "Klein Oever" doet.
Op zaterdagmorgen gaat meneer Emmink fruit brengen op het kamertje van Tineke en vertelt haar wat gaat gebeuren. Zoveel zorgen en zoveel angst dat ze ook hier zou weg moeten, verdwijnen bij Emminks woorden. Waaraan heeft ze dit wonder te danken? Is dit gebedsverhoring? Als Emmink bij z'n vertrek al in de deuropening staat, zegt hij:"Je begrijpt dat je nu niet meer kunt verdienen" en dan met een knipoog, "wel is het natuurlijk gewoon om een dochter zakgeld te geven." Eindelijk weg alle angst. Ze draait zich om en slaapt zo lang dat de Emminks zich zorgen gaan maken. Maar deze slaap heeft ze juist nodig en het jonge leven gaat zich snel herstellen. Al gauw gaat ze elke middag wandelen met meneer Emmink, als hij om half vijf van z'n kantoor komt. 't Valt haar op, hoe intens haar begeleider geniet van de natuur en altijd weer begint over het grote goed om vrij te zijn. Begrijpelijkerwijs denkt ze dat de heer Emmink hiermee op de bezetting doelt.
Het vroege, warme voorjaar van 1945 laat haar snel op krachten komen. Toos en Tineke praten en lachen wat af. Gauw zijn ze echte vriendinnen. Soms ergert het mevrouw Emmink als ze de twee samen hoort giechelen. Zij zou het beter achten als Tineke wat minder familiair met Toos zou wezen. Maar meneer Emmink geniet van de twee vrolijke meiden. Het gesmoes wordt nog erger als Toos verkering met een Tommy krijgt. De taalproblemen zijn groot en Tineke, die van de heer Emmink Engelse les krijgt, helpt haar vriendin zoveel mogelijk. Meneer Emmink heeft plezier in de snelle vorderingen van zijn aangenomen dochter. Dagelijks komen dat voorjaar lijsten bij het gemeentehuis te hangen van repatrianten uit Duitsland. Geen dag gaat voorbij of Tineke neemt ze door. Ze hoopt en bidt dat Wil Koens op zo'n lijst zal staan, maar steeds is het mis. Jammer dat ze niet weet dat Wil al bij één van de eerste transporten was en nu in Tilburg zit.
Toen dan eindelijk op 4 mei de algehele bevrijding kwam, werd het een dolle boel in Eindhoven. Een feestende menigte van bevrijders en bevrijden in de versierde straten. Overal licht in de avond na vijf jaar verduistering. Vooral Toos met haar Tommy is door het dolle heen. Wat heerlijk voor Tineke als na een paar dagen haar ouders voor de deur staan. Het echtpaar Emmink is blij nu eindelijk kennis te maken met de ouders van hun tijdelijke pleegdochter. Vader Van Wegen vertelt dat reeds heel gauw alle mannen terug zullen gaan naar de Betuwe. 't Schijnt daar een barre toestand te zijn, door kapotte huizen, dood vee en gebrek aan water, voedsel en elektra. De vrouwen en kinderen zullen daarom voorlopig op hun evacuatie-adressen blijven.
Meneer Emmink zegt, dat hij graag zijn pleegdochter wil houden, maar hij begrijpt dat Tineke al staat te popelen om ook naar haar geliefde Betuwse land terug te keren. Ze beloven elkaar zo goed mogelijk op de hoogte te houden.
Reeds in de eerste brief schrijft een broer aan Tineke, dat ze de groeten van Wil Koens moet hebben.
Na zijn bevrijding is hij direct bij de N.B.S. [Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten] ingedeeld, om Redichem te bewaken. Hij is nota bene met een lekke Engelse landingsboot de rivier overgestoken met enkele collega's.
Haar broer schrijft:"Blijkbaar leert die knaap het nooit, want het barst van de mijnen in de uiterwaarden, maar enfin het geluk is met de dommen, moet je maar denken."
Ondanks deze minder vleiende woorden voelt ze zich gelukkig, te weten dat Wil nog leeft.
Begin juni komt bericht dat de vrouwen en kinderen ook terug mogen. Velen gaan op weg met angst in het hart over wat ze zullen terugvinden. Echtpaar Emmink heeft een grote koffer gevuld met kleding en linnengoed. Ze begrijpen hoe moeilijk het zal worden te leven in het getroffen gebied.
Gelukkig komt ook in Eindhoven een halte waar militaire vrachtwagens de Betuwenaren afhalen. Ze heeft nu zoveel mee te nemen, dat er ver mee lopen onmogelijk zou zijn. Wat een rijkdom vergeleken met haar povere aankomst in Eindhoven om met zoveel nodige en nuttige dingen terug te gaan.
Heerlijk om in Weidijk terug te komen. Maar groot is de teleurstelling bij aankomst. Overal langs de wegen bordjes met het opschrift: "Bega alleen de wegen i.v.m. mijnengevaar." Vele huizen zijn totaal verwoest Het huis van familie Van Wegen staat er nog, maar wat is het beschadigd. De rottingslucht van alle vocht samen met die van de kadavers van het vee knijpt ze de keel toe. De mannen hebben nog slechts de allerergste troep kunnen opruimen.
Maar dan komen gelukkig binnen- en buitenlandse hulpacties op gang. Rode Kruis en Unie Vrouwelijke Vrijwilligers helpen met aanleg van noodvoorzieningen. Voedseltransporten uit Denemarken, Zweden, Amerika en Engeland helpen mee om de nood te lenigen. In de loop van zomer 1945 komt alles, hoewel langzaam en stroef, toch min of meer weer op gang. Jammer dat er die zomer van 1945 zo veel regen viel. Dank zij al die lekkende daken waren er potten en pannen tekort om eronder te zetten. Maar het herstel ging door en de meeste huizen waren voor de winter provisorisch hersteld. Bij familie Van Wegen hebben ze het niet alleen druk in de tuinderij en met de herbouw. Liefst drie kinderen van de elf willen gaan trouwen. De oorlog heeft het zo lang tegen gehouden, dat ze nu niet langer willen wachten.
Op vijftien augustus waagt de oudste dochter de grote stap en elf september volgt de oudste zoon, terwijl op vijfentwintig oktober de tweede zoon volgt. Moeder Van Wegen zucht diep als ze in de bijbel leest hoe in het oude Israël een bruiloft zeven dagen duurde.
Ze vindt drie bruiloften van één dag haast al te bar. Dank zij hulp van vrienden en buren lukt het alles wonder wel.
Ook Wil Koens heeft voor de uitzetten z'n best gedaan. In een omgeving waar ieder weinig heeft, worden eisen laag gesteld. Moeder Van Wegen kijkt nadenkend als ze merkt, hoe vaak Wil komt. Is het voor haar vierde of vijfde kind dat hij interesse heeft? Dat dank zij één van haar dochters de textielvoorziening zo goed is, staat als een paal boven water bij haar.
Als Wil in de winter eens erg luidruchtig binnen komt, zegt ze direct: "Geen lawaai alsjeblieft, want Tíneke ligt doodziek op bed?" Wil verbleekt dusdanig, dat ze diep in haar binnenste moet lachen, dat hij zich zo verraadt en afdruipt als een geslagen hond.
Juist nu hij besloten had Tineke ten huwelijk te vragen, krijgt hij dit. Andere klanten worden die dag niet bezocht. Somber fietst hij naar huis. Maria denkt ook het hare als ze van haar zoon hoort dat Tineke erg ziek is. Haar gedacht is:"Wat speelt ziekte en dood toch sterk in onze familie."
Als het iets beter gaat, brengt Wil een bosje anemonen voor de zieke. Peinzend denkt ze: "Is dat nu echt voor mij alleen of is het omdat moeder zo'n goede klant is van Wil?"
Als nieuwjaarswens van een leverancier kreeg "Koens Textiel" een geweven bladwijzer met de ingeweven leus "We zijn er nog niet, maar we komen er wel." Het ding is in oranje letters met aan de ene kant een molen en aan de andere kant een fabriek. 't Is bedoeld als een heilwens voor een spoedige opbouw van ons land. Wil pikt hem meteen in want die volzin lijkt hem prima voor Tineke.
Hij treft het niet zijn eerstvolgende bezoek aan de Van Wegens. Tineke is voor het eerst beneden die dag. Het witte gezichtje wordt bloedrood als Wil haar meteen zijn bladwijzer geeft. Moeder Van Wegen kan slechts met moeite haar lachen inhouden, als ze zegt: "Dat is een mooie kreet in deze tijd." Ze heeft er plezier in hoe Wil steeds duidelijker wordt.
Zijn geduld wordt ook wel erg op de proef gesteld. Zoals voorjaar 1945 onder zo heel andere omstandigheden weer nieuwe kracht gaf, doet ook voorjaar 1946 de zon Tinekes krachten terugkomen.
De liefde die ze nu weet te hebben voor Wil bevordert de genezing. Vlak voor Pinksteren komt Wil met de vraag om de tweede Pinksterdag mee te gaan om de Redichemse bossen te verkennen. Voor ze antwoord kan geven komt er nog achteraan: "Als je nee zegt, ga ik emigreren en als je ja zegt kom ik dinsdag bij je vader en moeder op bezoek." Maar Tinekes lachende mond zegt: "Als je gaat emigreren, ga ik mee, maar voorlopig zijn jullie bossen me ver genoeg."
Wil is door het dolle heen. Moeder Maria ziet meteen, als Wil thuiskomt, hoe gelukkig haar jongste is. "Je krijgt een schoondochter!" juicht hij."Maandag ga ik met Tineke uit en dinsdag ga ik naar de Van Wegens en woensdag komt Tineke hier!"
Lachend merkt Maria op:"Dat treft Tineke dan niet, want dan logeert tante Nel hier nog." "Hoe meer zielen, hoe meer vreugd" is het commentaar.
Eindelijk wordt het dan Pinkstermaandag.
Zoals afgesproken, zal Wil haar bij de veerpont opwachten. Het is erg stil die feestdag op de pont. Tineke is de enige passagier van Toon de pontbaas. Als Wil aan de overkant door hem wordt gezien, kan hij niet laten plagend te zeggen:"'k Heb in elk geval retourvracht". Snibbiger dan ze zelf wil, zegt Tineke: "Die komt niet voor jou, maar voor mij!" waarop Toon lachend antwoordt: "En,dat wou ik nu net eens weten!" Tineke moet lachen, dat ze er zo ingetrapt is. In die jaren wist de pontbaas het eerst van verkeringen tussen Noord en Zuid van de rivier.
Onder de ogen van de pontbaas sluit Wil zijn Tineke in de armen. Jaren later, als ze al kinderen hebben, merkt Tineke eens peinzend op, dat Wil haar eigenlijk nooit echt ten huwelijk gevraagd heeft. Onderweg naar de bossen komen ze een paar verkenners tegen van Wils padvinderij. Ze roepen meteen: "Hoera, de Vaandrig heeft een Akela gevonden!"
In een dorp houd je niet zo gemakkelijk iets stil, maar Wil is te zelfverzekerd van hun liefde om zich ook maar ergens druk over de mensen te maken.
't Is een heerlijke dag voor de twee geliefden. Als Tineke te moe wordt, vinden ze een leuk café aan de spoordijk. Er staan daar prieeltjes in het bos en daar kan fijn verder gepraat en gefantaseerd worden. 't Is of ze elkaar reeds jaren beminnen. Wil wil alles in sneltreinvaart.
Hij wil morgen naar Weidijk, Tineke moet woensdag naar Redichem komen en op z'n verjaardag 27 juli een verlovingsfeest. "En dan liefst met kerstmis trouwen" zegt Tineke. "t Is dat er zo'n schreeuwend tekort aan woonruimte is, anders zou ik voorstellen om nog vóór Kerst te trouwen" krijgt ze ten antwoord. Omdat de etiquette het verbiedt dat het meisje het eerst komt kennismaken bij de familie van de jongen, kan Wil haar niet meer dezelfde dag mee naar moeder Maria brengen, maar anders had hij dit zeker gedaan.
Ook aan de mooiste dag komt een eind. Maar nu geen afscheid bij de pont, want Wil brengt haar naar Weidijk om direct officieel belet voor morgenavond te vragen.
Op de pont kan Toon het niet laten om plagend tegen Tineke te zeggen: "Och arm kind, had jij geen betere vrijer kunnen vinden?" En dan komen alle kwajongensstreken van Wil boven water. Ja die Toon kent de jeugd van beide rivieroevers goed. Gelukkig duurt de overtocht niet lang, want Wil vindt Toons verhalen niet zo nodig. Vader en moeder Van Wegen zijn niet zo verbaasd als Wil belet vraagt voor morgen. Moeder Van Wegen zegt dan ook: "Toen Tineke vanmorgen vertrok had ik dit al verwacht, want jij bent geen type om moeilijke dingen uit te stellen." Bij zich zelf denkt ze, lastig zal ik het hem maar niet maken, want ze is blij Wil als aanstaande schoonzoon te krijgen.
't Wordt nog racen om de laatste pont, die om tien uur gaat, te halen. Hij kan niet nalaten tegen Toon te zeggen: "Ik Had je op de bruiloft willen vragen, maar na alle verhalen tegen Tineke doe ik het nu toch maar niet!"
Aan al het lawaai bij binnenkomst weet moeder Maria, dat haar jongste het geluk gevonden heeft.
Dinsdagavond elf juni wordt heel gezellig als het officiële gedeelte voorbij is. Tenslotte is Wil een goede bekende voor alle Van Wegens. De gezelligheid van een groot gezin met vader en moeder heeft hij zelf nooit gekend en daardoor juist geniet hij er dubbel van. Als de broers Van Wegen horen dat Wil bezig is om een auto voor de zaak aan te schaffen, wordt het al gauw een technisch gesprek. Helaas kan Wil nu slecht meepraten want over technische wijsheid beschikt hij niet. Als hij zegt bezig te zijn met een Chevrolet van 1926 komen de raadgevingen pas goed los. Het eind van het liedje is, dat Tinekes oudste broer spontaan aanbiedt om mee te gaan en Wil te behoeden voor een kat in de zak.
Wil heeft bij thuiskomst zoveel te vertellen over de familie Van Wegen, dat Maria voelt, dat Wil een vader meer heeft gemist dan hij zelf wist.
Woensdagavond half acht staat Wil bij de pont op Tineke te wachten. 't Is er fiks druk die avond. Menig hoofd wordt omgekeerd om te zien op wie Wil Koens staat te wachten.
Tineke ziet toch wel op tegen het bezoek, ondanks Wils bewering dat zijn moeder de beste vrouw na Tineke ter wereld is.
Inderdaad valt het allemaal geweldig mee. Ze voelt direct dat moeder Maria blij is over hun verbintenis. Al gauw komt het gesprek op meer algemene zaken. In 1946 was het al gauw de vraag: "Waar ben je geëvacueerd geweest en hoe heb je het als evacue gehad?" Dan komt Tineke pas goed op de praatstoel. Na alle nare verhalen komt dan alle goedheid van familie Emmink ter sprake.
Tante Nel kan niet laten om te zeggen:"Maria, dat zal Emmink van de bank toch niet zijn?" Maria wimpelt dat idee direct af. "Och kom, die leeft vast al lang niet meer." Tineke raakt niet uitverteld over al het goede van de Emminks. Tante Nel zit stil te luisteren en te denken.
Plotseling de vraag: "Tineke weet jij ook. de meisjesnaam van die mevrouw Emmink?"
"O ja, die is geboren Van Schuilenburg."
Dan valt een dodelijke stilte. Tineke vraagt zich angstig af, wat ze verkeerd gezegd heeft, of wat er aan de hand is met familie Emmink. Moeder Maria slaat haar arm om Tineke heen als ze ziet hoe angstig ze kijkt. En dan komt er een lang verhaal over Emmink, Meerdam en de Halabank. Wil ziet, hoe als het ware bij zijn meisje de grond wegzakt. De spanning breekt wat, als hij zegt: "Dank zij hun inzet voor jou, sta ik in elk geval meer in de schuld bij hen dan omgekeerd. Dat dooie rotgeld van mijn familie is veel minder waard dan jij bent. Mijn baas in Middelburg, Jacobs, zou zeggen: "Geld is maar koud in bed."
Als Tineke wat onzeker zegt: "Maar ik heb altijd koude voeten", barst verlossend een daverend lachsalvo los. Dan komen de verhalen los en Tineke wordt kalmer. Moeder Maria's conclusie is: "Emmink heeft zichzelf aangegeven en hij heeft zijn straf gehad. Laten we dankbaar zijn dat jullie mede dank zij hem, zo gelukkig zijn. Hoe kunnen we nu God dienen als we zelf niet eens kunnen vergeven?" Mevrouw Koens slaat bij het afscheid een arm om Tineke met de woorden:"Die rare jongste van me is de enige hier die Moeder Maria tegen me zegt. Doe jij het ook maar, dat zou ik fijn vinden." Zo gaat Tineke na deze bewogen avond naar huis. Wil verzekert haar onderweg nog vele malen dat hij nooit aan Emmink zal laten merken, dat hij weet van zijn verleden.
Moeder Van Wegen denkt eerst dat het bezoek bij Koens is tegengevallen omdat Tineke zo stil is, maar dan hoort ze het haast ongelooflijke verhaal. Ze raadt haar dochter aan de familie Emmink te schrijven, dat ze zich binnenkort gaat verloven maar dat ze zelf komt vertellen met wie. Ook Moeder Maria is het volkomen eens met deze raad.
Wil heeft inmiddels met hulp van zijn aanstaande zwager de Chevrolet 1926 gekocht. Zonder rijbewijs toert hij vrolijk zijn Betuwse klanten af. Geen rijbewijs hebben was in 1946 nog geen groot risico. Joris rijdt er stad en land mee af voor de inkoop. Nog steeds is er schaarste. Textiel is makkelijk te verkopen; inkopen is heel wat moeilijker. Zelf er op uitgaan met contant geld in de zak brengt heel wat extra voorraad op. Al gauw moet er weer een inkoopreis naar Brabant gemaakt worden. Wil zegt dan:"Die reis wil ik maken, want ik wil nu die Emmink ook wel eens zien en ontmoeten."
Op een mooie zomerdag vertrekken Wil en Tineke naar Eindhoven. Volgens afspraak zet hij Tineke voor Petrusstraat nummer zes af, waar hij haar 's avonds na gedane zaken weer zal afhalen.
De zaken vlotten goed die dag, zodat Wil om goed vier uur al met een volgeladen auto op de Petrusstraat komt.
De ontvangst door mevrouw Emmink is zeer gereserveerd. De textielman in Wil verbaast zich er over hoe modern en stijlvol de toch al oude mevrouw Emmink zich weet te kleden.
Als om vijf uur meneer Emmink van zijn kantoor thuiskomt, is de stemming meteen heel wat meer ongedwongen. Wil voelt direct, dat, al zou hij willen, hij deze man onmogelijk zou kunnen haten. Emmink is blij met deze keuze van zijn voormalige pleegdochter.
Hoe sterk herkent hij zijn jeugdvriend Gerard in deze Wil. Al gauw praten de oude en de jonge man over allerlei zaken alsof ze elkaar al jaren kennen. Emmink kan niet nalaten Wil verschillende goede zakelijke adviezen te geven. Lachend vraagt hij aan Tineke "Je gaat na jullie trouwen zeker ook in de textiel?" Voor ze kan antwoorden zegt Wil: "Wat mij betreft nooit; zeker niet als we kinderen krijgen. Ik heb mijn moeder nooit anders gekend, dan druk in zaken.
Dat zeg ik niet als kritiek, want het kon niet anders. Maar als het niet hard nodig is, mijn Tineke niet achter de toonbank!" Peinzend zegt Emmink: "Je moeder moet wel een wijze en goede zakenvrouw zijn, dat ze zelfs in de crisisjaren voor haar gezin de kost heeft verdiend."
De avond vliegt om en veel later dan de bedoeling was, vertrekken ze. Bij de deur zegt Emmink: "Tineke doe de groeten aan je ouders en jij aan je moeder Wil." Snibbig mengt mevrouw Emmink er zich in met "Doe niet zo gek, je kent zijn moeder helemaal niet." Maar Emmink zegt rustig: "Wil doe jij toch maar de groeten aan je moeder!"
Hij weet en voelt: Wil weet alles, maar wil het verleden niet oprakelen.
Op de terugweg komen de tranen even bij Tineke. Wat een rust, nu de spanning over deze kennismaking voorbij is. Dankbaar is ze dat Wil zo goed kon opschieten met haar oude beschermers.
Het leven gaat verder. Al of niet in gezelschap van Wil brengt Tineke regelmatig een bezoek aan de Emminks. De vriendschap verdiept zich vooral tussen Emmink en Wil.
In 1948 kan Wil een paar kamers huren en worden er trouwplannen gesmeed. Op 28 april zal de grote dag zijn.
Blij gaat Tineke naar Eindhoven om de Emminks uit te nodigen voor haar grootste dag. Wat een teleurstelling als Emmink weigert. Naderhand verpakt hij zijn weigering. "Wat waardeer ik deze uitnodiging, maar nog meer dat jullie het verleden steeds hebben laten rusten. 'k Weet dat mijn komst veel van Wils familie zou pijn doen. Daarom alleen kan ik niet komen."
Bijna huilend zegt Tineke:"Maar het verleden is nu toch begraven?" Pertinent hoort ze Emmink dan zeggen: "Daarom juist m'n lieve kind, want iets wat begraven is, moet je niet meer opgraven." Wat is Tineke teleurgesteld, hoewel ze de weigering kan begrijpen. Moeder Maria troost haar aanstaande schoondochter met de woorden: "De komst van Emmink zou voor beide partijen een te zware opgave geworden zijn."
Wat is ze blij, als er in de week voor hun huwelijk een cadeau uit Eindhoven bezorgd wordt. Het is een kostbaar schilderij van een oud stadsstraatje, waar de zon prachtig in schijnt. Een kaartje erbij met alleen er op "We hopen dat jullie toekomst zo zonnig zal zijn als dit straatje." Petrusstraat 6. Verder niets, maar 't is voldoende om Tineke zelf zonnig te maken.
Het contact met Eindhoven blijft, ook na het huwelijk.
Helaas wordt Gert Jan Emmink invalide door een mislukte heupoperatie. In 1950 sterft mevrouw Emmink en Gert Jan kan niet mee op haar laatste gang. Tineke blijft bij hem in deze moeilijke uren. Als na de begrafenis de condoleantie gasten binnenstromen, ziet Tineke voor het eerst na vijf jaren Toos van der Kamp, haar vroegere opvolgster weer. Gelukkig begint Toos direct te helpen met het bedienen, want zo'n stroom mensen van koffie of thee voorzien gaat boven Tinekes krachten.
Als alles voorbij is, vraagt Emmink hoe Toos uit Engeland hier verzeild geraakt is. Dan vertelt ze, hoe ze niet kan wennen in het vreemde land en geplaagd wordt door heimwee. Hoe gelukkig ze ook is met Walter, haar Tommy, ze raakt haar verlangen naar Holland niet kwijt. Walter heeft het eerst aangezien, maar besluit dat zijn huwelijk hem meer waard is dan Engeland. Direct kan hij als prima technicus een baan krijgen bij Daf. Maar een definitief vertrek is niet mogelijk door het gebrek aan woonruimte.
Dan lichten Emminks ogen op, want hier kunnen meerdere mensen gelukkig gemaakt worden. Direct komt zijn voorstel.
"Toos, ik heb genoeg aan de twee kamers beneden. Als jij de rest van het huis neemt en mij verzorgt, zijn we allemaal geholpen." Volledig overdonderd is Toos van dit aanbod.
Het blijkt mogelijk om naar Engeland te telefoneren en Walter op de hoogte te brengen. Walter schiet de schrik in de benen bij telefoon uit Holland. Hij ziet al visioenen van een ongeluk met zijn vrouw of twee kinderen.
Wat een opluchting als hij hoort van de oplossing van het woonprobleem. Meteen belooft hij zo gauw mogelijk naar Holland te komen, om de baan bij Daf te accepteren.
Opgelucht fietst Toos naar haar kinderen in Geldrop, waar ze allemaal logeren bij haar ouders.
Wat zijn opa en oma Van der Kamp opgelucht als ze alle plannen horen. Hoe graag hadden ze zelf het gezin opgenomen, maar het zou, gezien de kleine behuizing, totaal onmogelijk zijn. Tineke, die 's nachts overblijft in Eindhoven, zit nog lang na te praten met meneer Emmink. Beiden zien het als een wonderlijke bestiering dat Toos juist met deze begrafenis in Holland moest zijn. Blij gaat Tineke naar Redichem om Wil het goede nieuws te vertellen. Beiden hadden ze zoveel zorg gehad over hoe het nu moest gaan nu mevrouw Emmink is gestorven.
Regelmatig gaat Tineke naar Eindhoven; soms in gezelschap van haar zoontje van nu al weer twee jaar. Dank zij het gehaalde rijbewijs is de reis nu eenvoudig, zelfs nu de tweede op komst is. Wat een plezier voor de oude heer Emmink als hij alle verhalen tussen Toos en Tineke aanhoort. Hij voelt zich rijk gezegend met deze twee jonge vrouwen om zich heen.
Helaas in het voorjaar van 1952 blijkt Emmink aangetast door t.b.c. De avond na het onheilsbericht vraagt Emmink Toos en Walter bij hem te komen. Bij Toos is de eerste schrikreactie: "Maar we kunnen hier niet blijven met het risico voor de kinderen voor besmetting." Emminks rustige reactie is: "Nee Toos, jullie blijven en ik ga!" Deze dag heeft hij weloverwogen zijn plannen uitgestippeld. Hij gaat naar een sanatorium en Toos en haar gezin krijgen het hele huis. Met tranen in de ogen zegt Toos, dat ze dit niet kunnen accepteren. Maar Emmink zegt vastberaden: "Je moet het aannemen, want ik sta aan het eind van het leven en naar ik hoop, jullie nog maar aan het begin."
Twee jaar wordt Emmink liefdevol verpleegd in het sanatorium in Wijk aan Zee (Heliomare). Nog onverwacht voor Toos en Tineke, komt het einde. Een moegestreden mens wordt thuis gehaald.
Na de begrafenis gaan Wil en Tineke met Walter en Toos mee.
Wat een raadsels in dit mensenleven! Allen zijn het met elkaar eens als er één zegt: "Zou God niet meer vreugde beleefd hebben aan deze man die na een fout zovelen tot zegen was, dan aan al die geestelijke consumenten die zo weinig liefde verspreiden?"
Narede
NAREDE
De schrijver is na het lezen van een boek vaak erg nieuwsgierig naar het vervolg van de geschiedenis. Daarom nog enkele verdere gegevens op dit boek. Wil en zijn Tineke zijn inmiddels bijna 37 jaar getrouwd. Ze zijn de ouders van vier zonen en één dochter.
De oudste en de jongste zoon zijn beiden in de textielhandel. Wil is met z'n vijftigste gestopt in de textiel. Vijfendertig jaar in hetzelfde vak vond hij voldoende voor zijn avontuurlijke geest.
Hij begon, samen met Tineke, een camping in Overijssel.
Vier jaar geleden deed hij zijn bedrijf over aan de derde zoon en diens vrouw.
Zowel Wil als Tineke verrichten vooral in het seizoen nog veel hand- en spandiensten.
De wederzijdse familie is grotendeels naar het buitenland geëmigreerd. Zodoende een reden voor Wil en Tineke, om ze regelmatig buiten het seizoen op te zoeken.
Een avonturier blijft nu eenmaal een avonturier!