dN gen 07-5

De Nooij. 7e generatie. Willem dN en Maria Doornebal

foto's en verhalen , oa over de Doleantie (pagina 07-4)

 

inhoudsopgave (globaal) van deze pagina
   
personalia dN gen 07-1
Geboren Overeem, geecht bij huwelijk ouders dN gen 07-1
opvoeding door grootouders dN gen 07-1
2e huwelijk moeder dN gen 07-1
   
Maria Doornebal, Utrechtse muts, Veluwse muts dN gen 07-2
Over Maria Doornebal dN gen 07-2
liefdesbrief 1878 dN gen 07-2
Recept tegen schurft dN gen 07-2
aanstelling bij de raad van beroep Ongevallenverzekering 15-5-1903 dN gen 07-2
40 jaar getrouwd dN gen 07-2
   
Verfhandel en schildersbedrijf 1908  dN gen 07-3
Firmanten Fa W. de Nooij 1927        dN gen 07-3
Overdracht bedrijf 1919                        dN gen 07-3
Afspraak 1921 en betaling p jaar  dN gen 07-3
Foto: Willem in zijn werkplaats dN gen 07-3
   
Doleantie 1887 en toespraak ivm 50 jaar doleantie, uit de NH kerk gezet 1895 dN gen 07-4
gestenigd na doop van Jan dN gen 07-4
Uit NH kerk gezet dN gen 07-4
Herdenking 50 jaar Doleantie  (1937) dN gen 07-4
   
Enveloppen, brieven dN gen 07-5
overlijden Maria en Willem dN gen 07-5
afscheidsbrief van Willem aan zijn kinderen 1933 (zeer gelovig) dN gen 07-5
Schilderijtjes  (door Willem geschilderd ) dN gen 07-5
   
in memoriam en herinneringen (1963 en 2006) dN gen 07-6
Foto: Willem in zijn werkplaats dN gen 07-6
   

Enveloppes - adres was niet nodig :-)

brief aan halfzus van Maria de Nooij-Doornebal 29-10-1929

Geliefde Zuster Jacoba! (1)

te Doorn

Uw schrijven en felicitatie op 23 October hebben wij ontvangen, waarvoor wij U hartelijk dank zeggen en wenschen u toe dat gij nog wat jaren moogt leven. en dat de Heere die uw leven aanving hetzleve ook moge afsluiten in Zijne gunst en U nog doe rusten op het volbrachte verzoeningswerk van Jezus Christus als de schuldovernemende Borg.  Wenk dan gast (?) aan het slot van uw schrijven uwe behoefte na (=naar) rust dat is wel een grote zaak van onze zijde bezien maar van 's Heeren zijde is het “Ik open en niemand sluit of Ik sluit en niemand opent". nog in het heden, legt maar alles voor den Heere neer. onmacht, blindheid, onwil want aan 's menschen zijde is niets dat die breuk kan heelen. ik denk nog gedurig aan onze geliefde Vrouw en Moeder, die zeide 60 jaar oud zijnde. nu heb ik aldus jaaren gebeden en nu is de Heer zo goed om die allen te verhoren en nog veel meer te geven.

En als je nu prijs stelt om te weeten hoe ik de verjaardag doorbracht en welke gedachten mij bezighielden zie dan. Toen wij in 1885 ons oudste dochtertje ten grave brachten zeiden wij en gevoelden met elkander de droefheid en uitten deze klacht uit Pslam 137 vers 5 en 6.  En wel eer ik U vergeeten zou vergeete mijne rechterhand zich zelven en dat heb ik zwaar gevoeld die dag en daarna van mijne geliefde Vrouwe en Kind. en gevoel dit nog dagelijks en dit is de eene zijde aan deze zaak. en de andere zijde is dit dat ik verslagen was voor den Heere, als ik zie wat de Heere vrij in die lieve Vrouw heeft geschonken met een ruim Moederhart en vol van de vreeze des Heeren en dat zij mochten ingaan in de stad met paarlen poorten waarheen al Haar verlangen gericht was, dan heb ik gezongen en gedankt dat de Heere Hen al hun verlangen gaf en dat die blijdschap nu ten hoogste toppunte (?) stijgt en door alles vol is van de goedheid Gods. en die dingen kunnen zoo mijn hoop verlevendigen dat ik alles om mij heen vergeet.

En nu, de verjaardag is als gewoon gegaan. al de Kinderen en aanverwante kinderen zijn tehuis geweest en wij waren genoeggelijk te zamen, de kinderen zijn erg lief voor mij. en Mina (2) die zal wel wat van alles geschreven hebben dat behoef ik dus niet te doen

Verder U het goede toewenschende in des Heeren gunst en vele groeten van ons.

 

                                    Uw zwager en familie,

                                                           W, de Nooij

Ede 29 October 1929

(1)   halfzus van zijn vrouw Maria, (Koos geb 13-08-1849); dochter van Pieter Doornebal en zijn eerste vrouw))

(2) Mina: dochter Mien, Nooij (10-10-1889- 15-1-1968)

Brief aan Marie (08.2A.28A) en haar kinderen te Renkum 17 november 1943

Aan onze Marie en hare Kinderen  te Renkum

Geliefde Kinderen!

Daar wij eenige dagen van elkander niets hoorden zijn wij maar eens gaan schrijven aan U. In de dagen van verdrukking is dit dubbel nodig, en geeft de band te gevoelen die er bestaat zoo lang wij in dit leven zijn. Zoo dagelijks en soms ook des nachts wel leven wij met U mee in de verdrukking die over U en ons gekomen is, door des Heeren hand die soms heel zwaar rust op ons lot en leven. Wij kunnen u en de Uwen gedurig in de gebeden opdragen aan de genadetroon en de bewarende hand des Heeren, die bij de beproevingen die Hij ons toezendt toch een barmhartige God blijft wien wij alle noden en zorgen mogen opdragen, en die Hij op Zijn tijd ook kan en wil vervullen en ten goede doen keeren. Want het heeft alles een doel, alleen wij begrijpen dat soms niet, doch krijgen het later wel te verstaan. Het kan soms zijn zoals er staat in Prediker 3 vers 3 en 4 lees dat maar eens over en dat toch later [tot?] een heerlijke uitkomst kwam. Ik heb dit bijgewoond en wensch het ook U van harte toe bij den Heere ligt voor die Hem vreezen alles afgemeten zoo als Zijne Eere en onze troost dit behoeft. Wij zien alle dagen al uit na het einde van de oorlog en de verschrikking en zouden dit wel willen beleven doch hoe dit zij de overwinning is toch voor dengenen die alles bestiert en regeert de Heere onze God in Christus Jezus die uitriep mij is gegeven alle macht in hemel en op Aarde vertrouw daar maar gerust op, dan kunt gij wellicht nog eenmaal des Heeren lof zingen Gij toch Gij zijt de roem de Kracht van hunne Kracht enz.

Verder gaat het ons zoo dat wij den Heere wel mogen danken dat Hij ons nog gespaard heeft voor en met elkanderen zo als wij nog zijn. Je kunt aan het schrift wel zien dat mijne oogen het opgeven maar als de Heere het oog des geloofs maar opent dan gaat het ons allen als de blindgeborene en zien wij de dingen in het rechte licht. Dit wenschen wij U en ons allen toe. Verdere bijzonderheden zijn er niet en wij hoopen dat de Heere U zal sterken en ook uwe kinderen bewaren waar ze ook mogen zijn.

Deze mede namens onze Dochters Mina Cor en Anna en mij.

Uw liefh. Vader en Grootvader

W. de Nooij

Ede 17 nov. 1943  

Overlijden Maria en Willem

Maria overlijdt op 30 januari 1928 aan de gevolgen van een herseninfarct. Ze was sinds 1910 ziekelijk, en sinds 1920 bedlegerig. 

Willem overleed op 7-2-1944. Diverse van zijn kleinkinderen zaten toen gevangen of ondergedoken. Zoon jacobus was als enige van de kinderen niet op zijn begrafenis, omdat de SD achter hem aan zat. Hij heeft vanachter het raam op zijn onderduikadres de rouwstoet gadegeslagen toen ze Torenstraat 5 verlieten. (Johan de Nooy, bron 4)

 

datum van de foto hiernaast is onbekend

Koning Willem III in Ede.

Koning Willem III in Ede.

Op een dag liep  hele dorp uit want koning Willem III zou met zijn rijtuig vanuit het Loo langskomen om in Ede-Wageningen op de trein te stappen.

Iedereen nam de pet af, want dáár kwam de majesteit aan. Toen één van de paarden struikelde, en een ander begon te steigeren, klonk er een stem uit het rijtuig: "Koetsier, houd die verdomde paarden in bedwang!”

Willem zette zijn pet weer op, want: de majesteit, had gevloekt, en daar nam hij de pet niet voor af!   (Johan de Nooij, bron 4)

Blaffen en bijten was voortaan wel afgelopen!

Vaak ging Willem na het schilderen via een zijdeur van het bedrijf bij zoon Zwerus (08.02.24) en Costera aan de Nieuwe Stationsstraat koffie drinken en dan liep het tuinpad langs de heg van de achtertuin van juwelier W. Kreek. Daar liep altijd zo'n nijdig keffertje, die de mannen naar de kuiten beet. Oh, zei Willem, dat doet hij morgen niet meer; hij ging even terug, haalde een maatje terpentijn en gooide dat het beest, dat weer kwam aanblaffen, recht in de ogen. Beduusd liep het dier weg en schuurde vanwege de jeuk met zijn kop door het zand en het gras, maar het blaffen en bijten was voortaan wel afgelopen! (Johan de Nooy, bron 4)

In Lunteren zeggen sommige oude mensen nog Wilem tegen mij 

Willem vroeg later aan zijn zoon Jacobus: “Ko, breng me nog eens naar Lunteren, daar zijn nog oude mensen, die 'Willem' tegen me zeggen. In Ede  noem iedereen mij mijnheer,”.

En als ze dan  in een kwartiertje terug reden in de T-ford, (normaal was Lunteren "een uur gaans") zei Willem: ” Het is gewoon bar hoe snel dat gaat. lk heb de smaak van de koffie nog in de mond”. (Johan de Nooy, bron 4)

Verjaardagsbrief / afscheidsbrief Van Willem aan  elk van zijn kinderen

Onderstaande brief vond Ria Snoek (geb 1954, Johandochter), in het archief van haar Oom Wim, geb 1922, Govertzoon). Het is ooit door tante Rie (geb 1918, Govertdochter) overgetypt. Zij vond de brief in het dagboek van haar moeder, Marie Snoek-de Nooij, weduwe van Govert Snoek en een dochter van Willem de Nooij en Maria Doornebal (overleden 30-01-1928).

De brief is geschreven op 23 okt 1933, dus op zijn 80e verjaardag, met een naschrift van 25 febr 1934.

Willem de Nooij overleed op  07-02-1944, 90 jaar oud. In 1886 ging hij mee met de Doleantie. Hij verdiende de kost als schilder (zie ook familiekroniek - hoofdstuk 2)

 Halverwege de brief vertelt Willem over het ziekbed van Maria en een visioen dat zij zag. Nu zouden we dat waarschijnlijk  een ‘bijna dood ervaring’ noemen.

 Op een cd met scans van Dini Brussen vond ik TWEE handgeschreven brieven. Zelfde inhoud - maar duidelijk apart geschreven. In die tijd had je blijkbaar nog geen copieer-apparaten - of Willem heeft elk van zijn kinderen een 'eigen' brief willen geven…

Wat mij anno 2007 vooral opvalt is het taalgebruik: Willem gebruikt het ‘koninklijk meervoud’.  Hij spreekt zijn kinderen aan met U - en aan het eind van de brief zelfs met gij! Hij heeft het ook over 'onze' kinderen, terwijl de moeder van zij kinderen dan al overleden is.

Wat uiteraard ook erg opvalt is het enorme belang dat hij hecht aan het Christelijk geloof / aan zijn geloof.

Een enkele maal is door Ria een woordje (in cursief) toegevoegd ter verduidelijking.

*************

Aan de kinderen van WILLEM DE NOOIJ en MARIA DOORNEBAL

Onze geliefde kinderen!

 

Gelijk het zeer moeilijk is om in woorden uit te spreken wat het is: lief te hebben, of wel, wat dat inhoudt, het laat zich beter gevoelen wat het is, om natuurlijk lief te hebben.

Nog dieper ligt het, om uit te spreken wat het is, om God lief te hebben uit kracht van de liefde Gods, die in onze ziel wordt uitgestort door den Heiligen Geest, waaraan onze levensloop ten nauwste verbonden moet zijn, zullen wij hoop hebben voor de eeuwigheid; waarom wij, na lang overleg, en des Heren raad om kracht inroepende, besloten zijn, om één en ander onder uw aandacht te brengen; opdat gij na ons beider heengaan hiervan gedachtenis moogt hebben (2 Petrus 1:15).

Het leven dan van ieder mensch die eenige jaren leeft, is een geschiedenis; ook ons leven is dat; de jeugd, manlijke leeftijd en ouderdom, 3 tijden met afwisselende gewaarwordingen en behoeften in dit onrustige leven; en altijd met zonden bezoedeld, en met zorgen bezwaard.

Onze geboorten dan zijn: Vader, geb. 23 Oct. 1853 te Lunteren, ten huize van onze geliefde grootouders: Johannes Overeem en Elisabeth Lensink, godvreezende rnenschen; onze vader was Zwerus de Nooij en onze moeder: Willemina Overeem, wier huwelijk in febr. 1855 ontbonden werd doordat Vader Zwerus stierf, wonende te Ede, waarna Moeder met haar zoontje bij haar ouders in ging wonen. Alzoo was ik een halve wees.

Maar onder de leiding des Heeren is dit jeugdleven zeer gezegend geweest, dewijl onze pleegouders (grootouders; RS) ons zeer vroeg in de dienst des Heeren opvoedden, en Gods Woord inscherpten; dat ik mij nog goed in kan denken, met hoeveel tact en liefde dit geschiedde, want de liefde in dat huis was de atmosfeer. Wij voelden allen voor elkander; ik moest al heel vroeg met Grootmoeder in afzondering gaan bidden, wat mij altijd bijgebleven is, en voor veel zonden bewaarde; zoodat de Heere het gemis van Vader ruim vergoedde.

Mijn jeugd dan ging heen als bij ieder ander, ik wist en bad om bekend te mogen worden, en soms ook wel eens hoop kreeg dat de Heere dat doen zou; en ik dientengevolge toen de jaren daar waren, den Heere veel gebeden heb, dat ik een vrouw mocht ontvangen die den Heere vreesde; maar waarzoo?

Doch op zekeren dag (ik had besloten te wachten tot ik meerderjarig was, 23 jaren) zag ik, die later uw Moeder zou worden, toen nog nauwelijks 18 jaren oud, en dat kalme, zachte, nuchtere en besliste karakter trok mij aan; ik zocht haar te spreken, en deed mijn bekentenis aan Maria Doornebal (dochter van Pieter Doornebal en Jannigje van Harten te Doorn), geboren 11 Mei 1857; en wij hebben trouw den tijd (3 jaren) afgewacht onder biddend opzien. (Was het gebruikelijk om drie jaar te wachten, of moest een vrouw 21 zijn voor ze trouwde? Ws het laatste; RS) Met veel zorgen en bezwaren was onze verlovingstijd bezet, zoodat door moedeloosheid het einde daarvan scheen te komen, maar dan, als de beslissing zou vallen, altijd weer tot aanblijven werd besloten onder veel gebed, en wij eindelijk met volle toestemming van de Ouders van beide zijden op den 6e Febr. 1880 in het huwelijk zijn vereenigd. Dit huwelijk is in de kerk te Doorn bevestigd door Ds. Montijn uit Doorn (waar Uw moeder 2 jaren met een dochter van 16 jaren de huishouding gedaan heeft). Inmiddels had Vader te Ede een bestaan gezocht en gevonden door de goede hand onzes Gods over ons; en toen gelukkig met elkander zijnde, scheen ons huwelijk kinderloos te zullen blijven, waarom wij den Heere baden om een kind, dat 15 Juni 1881 geboren werd; een dochtertje, Willemina geheeten, naar Moeder de Nooij; een vreugde voor ons beiden en de familie; daarna werd 9 Maart 1883 een zoontje geboren, Pieter genoemd naar Vader Doornebal, en op 26 Sept. 1884 een dochtertje, genoemd Johanna Elisabeth, naar onze geliefde grootouders: Johannes Overeem en Elisabeth Lensink te Lunteren.

Uw moeder, die veel liefhad, zeide wel eens: hoe kan de Heere zooveel genot schenken? Maar de Heere kwam met Zijn tuchtroede, en op Zondag 21 Sept. 1885 werd ons oudste dochtertje ziek, en zeide: och moeder, zou ik nu sterven? en de dokter zeide: geen nood; en 23 Sept. 1885 's morgens 5.45 ging haar ziel uit, en was zij niet meer. In den nood der ziekte mochten wij bij den Heere pleiten op den Heiligen doop; en alzoo kwam hierdoor den domper op het leven.

Hoewel grootvader Overeem en uw moeder konden geloven dat het kind wèl was, en ik hier ook sterke hoop voor had (hetgeen de Heere Uw geliefde Moeder op 60-jarige leeftijd in het Diakonessenhuis in het geloof getoond heeft) dat Willemina in de rij der verlosten was opgenomen onder de gezaligden.

Ons huwelijk werd gezegend met zes zonen en zes dochters; alzoo (zijn) na Willemina' s heengaan nog elf in getal overgebleven voor wie de zorg en opvoeding ons opgelegd was; behalve de geestelijke behoeften, die wel het voornaamste waren.

Uw geliefde Moeder dan, onthield zich in dagen van zwangerschap van alle sterke dranken en prikkelende spijzen, als zijnde nadeelig voor de te verwachten kinderen.

En meestal gingen wij eerst in het gebed, voordat de dokter gehaald werd (want de nood van moeder en kind was soms zwaar) daar wij beiden de te verwachten kinderen vóór de geboorte aan de Heere opdroegen, dan ook mèt de geboorte.

Wij gingen de eerste vier jaren altijd bij Ds. E.E. Gewin te Renkum ter kerk, waar ons hart naar den Zondag verlangde; en de afstand niet te groot, en veel genoten; in de hoop, dat de Heere het mocht bevestigen aan ons en onze kinderen; en velen met ons.

Uw Moeder dan, mocht in die dagen een blik slaan in den Naam des Heeren, genaamd Wonderlijk, met toe eigening voor zichzelf;  hetwelk niet alleen haar geest, maar ook haar lichaam aangreep op een zalige wijze en latere overdenking.

En Uw Vader kreeg een tijd daarna te zien, dat hijzelf in Adam van God afgevallen was, hoewel door den Heere geschapen, om met Hem verzoend te leven, dus in de schuld staande; waarop een harde tijd volgde in het Godsgemis, met voor ons beiden verborgen trekking naar den dienst des Heeren, en somtijds ook eenige hoop op de genade Gods.

Wij hadden een zeer druk, zorgelijk, maar gelukkig huwelijksleven, en mochten arbeiden voor ons gezin, onder den zegen des Heeren, en in deze tijd van 1887 en 1888 voorbereid worden om de stap te doen, om mee te mogen gaan met de uitspruitende Gereformeerde Kerk (in Doleantie) hetwelk voor de tijdelijke dingen veel bezwaren, verwijdering van vrienden en zorgen medebracht; maar wij konden niet anders, want het gold de belijdenis van de zaak des Heeren, en dat is in het leven het allervoornaamste; dit gold voor ons de eer des Heeren, en wij zijn daar niet beschaamd mee uitgekomen. De Heere heeft alles gezegend, voor de tijd en de eeuwigheid.

Doch een gemis bleef voor ons bestaan n.l. de kennis van Christus Jezus als onze Borg en Zaligmaker; totdat de Heere omstreeks 1894 mij dit gemis zóó sterk deed gevoelen en het uitdreef in het gebed, waarop de genadige ontsluiting kwam met deze woorden uit Joh.14:6: Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven; niemand komt tot den Vader, dan door Mij; toen keerden de geloofswerkzaamheden om en gingen uit, en tot Christus, en dit gaf veel verruiming en blijdschap, maar bleef er nog een gemis over, n.l. het dadelijk eigendom van Christus te zijn; waarmede (het gemis n.l.) ik dan hier en dan daar, bij oude vromen ging klagen en vragen, maar zonder goed uitsluitsel; tot na eenige weken in de kerk bij Ds. van Velzen gezongen werd ps. 68:2, deze woorden: daar zij hun wensch verkrijgen; toen heb ik Christus in Zijn ambten en staten door het geloof mogen omhelzen als mijn "Bruidegom" (zalige vrede); waarna de Heere zich na korter of langeren tijd, altijd weer eens openbaarde; éénmaal nog was dat een langen tijd geleden, en moest ik in het najaar eens zuchten, 's avonds kwart voor 7: "Heere, wat ontmoet ik toch weinig uw liefelijk aangezicht" en meteen valt de Heere in met deze woorden: "Ik ben de wortel en het geslacht Davids, de blinkende morgenster; Ik heb de sleutel der hel en des doods; Ik open, en niemand sluit; Ik sluit en niemand opent."

Uw moeder, in de kamer komende, zeide: "Wat zit je stil, man?" Ik zeide "de Koning is er; mijn Koning, mijn Jezus, mijn Al."

Uw geliefde Moeder bleef bij dit alles uiterlijk te zien, maar toeschouwer, doch innerlijk kon ik waarnemen, dat de Heere haar uit zichzelven  uitdreef tot den weg der vrije genade en ze zeide: "ik ben geheel verloren"; doch de vreeze des Heere was onder dit alles klaar te zien en op te merken.

Eens vroeg zoon Zwerus mij: "wat is Moeder toch voor haar geestelijk leven?" Ik zeide: "dit komt zeker terecht, maar de Heere toeft (toeft = wacht; RS) daarmede nog in Zijn alwijsheid."

Over onze kinderen in de opvoeding en verzorging, hadden wij veel te zorgen, maar wij hadden bijna nooit lastige verschillen daaromtrent, en hadden veel liefde voor en met elkander en onze kinderen zagen daarin de goede hand des Heren en wij kregen naarmate wij nodig hadden, moed en krachten en stoffelijke middelen, wat ons wel eens zeer beschaamd en verlegen maakte voor den Heere, omdat toch alles enkel genadegiften zijn.

Doch alzoo groeiden de kinderen op, en begonnen ons naar vermogen in den arbeid en het inkomen te steunen; en gingen in de dingen van Gods Koninkrijk en school en kerk, de weg die in 's Heeren Woord aangegeven is, en mochten wij een gelukkige tijd te samen zijn.

In 1905 mochten wij de zilveren bruiloft vieren op 6 Febr, met onze kinderen, het personeel en vele familieleden en vrienden en vriendinnen; dit was voor het uitwendige het hoogtepunt van het huwelijksleven; wij hadden toen veel zegeningen op te merken.

Maar onze geliefde Vrouw en Moeder begon daarna teekenen van inzinking te krijgen, die mij wel eens deden zuchten, temeer daar zij voor de eeuwige belangen met een bezwaard en donker gemoed moest leven, maar een stille hoop bleef toch leven, en naar den Heere uitzien. Het leven bracht ons in ‘s menschen oogen veel voorspoed en zegeningen, die uw Moeder en ik beiden wel opmerkten, als uw Moeder zeide: "Man, zouden wij wel in des Heeren weg zijn, want er is geen kastijding in ons leven, zooals alle kinderen des Heeren toch moeten ondergaan." Ik zeide: "dat zal de Heere op Zijn tijd zeker geven, als wij het dan maar uit Zijn hand gewillig aanvaarden."

En uw Moeder, 53 jaar oud zijnde, werd ziek aan een zware beroerte, waar zij weken aan gelegen heeft, en toch door des Heeren gunst weer wat mocht herstellen, zoodat zij in het huislijk en kerkelijk leven zich zoo slapjes kon bewegen, en mocht nog weer naar de kerk gaan, en wat loopen, onder welk gebeuren mij altijd die waarheid bijbleef: nochthans beschikt God niets ongerijmds op aarde; en was ik wel onderworpen in den weg des Heeren, maar tot schaamte moet ik zeggen, toen ik mijn lieve Vrouw zoo ingezonken zag gaan, ik inwendig in opstand kwam voor den Heere en mij daar nog over schaam voor die goedertierene God; maar de Heere weet wat maaksel wij zijn, en bij Hem is veel vergeving, daar mocht ik op pleiten.

Maar, het leven zoo heengaande - mocht ik nog wel eens verruiming krijgen voor de eeuwigheid, en vaste hoop, maar uw geliefde Moeder moest donker haar weg gaan, en veel zuchten over haar gemis aan troost en dorheid, en of ik zocht te troosten, zij was in eigen besef verloren en ging onder dit alles onze kinderen nog voor, in de hoop dat die dus nog behouden konden worden; wonderlijke doolhof, waarin zij was verdoold onder de leiding des Heiligen Geestes, dat mocht ik wel verstaan, en te samen bij den Heere aanhouden in het gebed, om uitkomst; doch de weg werd zwaarder en de hoop kwam op de proef, zeven lange jaren, en wij mochten bij de kleine dingen leven; doch gehéél was de hoop nooit weg, hetzij bij uw Moeder, hetzij bij mij; wonderlijk is toch de Heere, en leidt de ziel in het dal van de schaduwen des doods.

Uw geliefde Moeder dan, bijna 60 jaar oud zijnde, moest op advies van Dr. van Leeuwen geopereerd worden, ik meen 20 Maart 1917, en moeder was daartoe wel genegen, maar wenschte dat eerst de ouderlingen zouden komen, en voor haar bidden, zooals toen ook geschiedde door de broeders: J.A. Eijgenraam en H. Bussink, en toen raakte Moeder heel overgegeven aan de leiding des Heeren, als zij maar licht mocht hebben om te kunnen sterven. Onze lieve Mina en ik hebben haar toen om half 4 met een auto (!! 1917!; RS) weggebracht naar het Diaconessenhuis te Arnhem, en Moeder aan den Heere opgedragen en overgegeven.

En de volgende morgen ging Mina er weer heen, en vond Moeder zóó gelukkig; zoo zij zeide n.l. was zij 's nachts om 2 uur wakker geworden, net of iemand haar over de lip streek, en toen kwam zij in de liefde Gods! Zóó als zij die nog niet gekend had, en om 5 uur in de morgen nam de Heere alle zonde en schuld van haar weg. "Ik zag", zeide zij, "al mijn zonde wegschuiven in de zee, alsof zij niet bestonden, en uitgewischt waren"; en toen ik des middags kwam, deelde zij mij al die grote weldaden mede, en leidde de Heere haar in de volgende dagen terug, tot haar kinderjaren toe, zoodat zij mocht zien, dat zij op achtjarige leeftijd al bekeerd was, en wel bij het opzeggen van psalm 25:5 (Loutre goedheid, liefdekoorden enz. en: Wie heeft lust, den Heer te vreezen?) waarbij zij haar levenskeus al gedaan had, bij Wulfert Floor aan huis.

De operatie verliep heel goed, en wij waren zoo oververblijd, dat de Heere Zijn werk in Moeder zoo vastgelegd had, dat wij geen woorden hadden om uit te spreken, of om den Heere naar waarde te danken; en nu kon Moeder met twaalf dagen weer naar huis gaan, dit was een blijdschap. Moeder deelde mij ook mede, dat de Heere haar had doen zien, wat een voorrecht het was zooveel kinderen te hebben, dit was een zegen. Daarna mocht Moeder nog elf jaar met ons leven in veel onderworpenheid, maar ook veel zorgen, dat de Heere ook gewisselijk aan de kinderen die haar liefderijk  verpleegd hebben zal zegenen naar Zijn beloften; die zoete liefde die daarmee gepaard ging, heeft ons beiden dikwijls verlegen gemaakt  voor den Heere.

Maar er was voor Moeder nog een geweldige strijd door te maken in die jaren.

Vanaf 20 Maart 1917 tot 2 Jan 1918 mocht zij in gestadige geloofsblijdschap en leven bij den Heere leven, en zeide toen, dat wat zij oude kinderen des Heeren wel eens hoorde zeggen, die bestrijding n.l. toch bij haar niet was,  maar veel blijdschap en de nabijheid des Heeren. Ik zeide: het is wel, en geniet er maar veel in; als die bestrijding komt, is zij soms vreselijk; dank nu den Heere maar, en geniet de weldadigheden volop. Maar 3 Jan. 1918 zeide Moeder in stilte: Man, kom eens hier. Nu heb ik kennis gemaakt met die geweldige aanvallen van de vorst der duisternis; dat is vreeselijk; toen was Moeder blij als wij haar eens bemoedigden met Gods Woord, of met een geschrift dat deze dingen beschreef.

Maar onder dit alles bleef de lijdzaamheid der heiligen haar bij en gaf de Heere haar genadige afwisseling, zoodat zij de volheid in Christus en het rusten daarin weer mocht smaken en den Heere loven.

Dan, in Sept. 1920, kwam er opnieuw een inzinking bij Moeder en trad een algehele hulpbehoevendheid in, doch bleef het hoofd meestal nog wel helder en had Moeder altijd nog veel lief, tot beschaming van ons en die haar bezochten.

Zoo hebben dan onze kinderen, inzonderheid onze dochters, veel te zorgen en te verplegen gehad bij dag en bij nacht, zeven en een half jaar lang; hetgeen met zooveel liefde en toegenegenheid geschiedde, dat wij daar wel verlegen mee werden, die toewijdende liefde, zoodat de Heere dat alleen kan en zal vergelden; ja iedere zoon en dochter deed wat ze konden om Moeder te troosten; hetwelk Moeder zeer tot steun was in haar lijden; ook de beide hulpen die wij gehad hebben komt daarvoor dank toe, maar inzonderheid de Heere, die alles zóó beschikte, dat het met liefde gedaan werd.

Dan in die jaren waren de bestrijdingen soms heel erg, zoodat, onder des Heeren bestel Moeder veel moest doormaken, totdat zij in Dec. 1927 zeide, de vaste toezegging van den Heere te hebben ontvangen: Zie, Ik ga heen om u plaats te bereiden, en als Ik die bereid heb, zal Ik u allen tot Mij nemen, opdat gij zijn moogt waar Ik ben; en dan moet ik daar wezen; en dat heeft Broeder en Vriend L. Hey uit Veenendaal nog aangehaald vier dagen vóór Moeders heengaan; hierin verblijdde Moeder zich zichtbaar; dit was zoowat de laatste helderheid met kennis, waarbij Moeder verblijd toen afscheid nam van die Broeder, die haar vele jaren om de 2 maanden wel bezocht en bemoedigde; en dewijl de bestrijdingen toen ophielden heeft Moeder de gehele maand Januari rustig haar einde afgewacht, en de zaligheid ingewacht die Christus Jezus voor haar verwierf, uit genade door God drie-enig geschonken; en derwijl Moeder opmerkte dat zij ziek was en zij graag wilde, dat wij bij haar uitgang zouden zijn, is Moeder beloofd dat er altijd één van ons bij haar zou zijn, zooals ook geschied is, toen Moeder op Maandag 30 Januari 1928 in vrede om ongeveer half 5 's morgens ontslapen is, in tegenwoordigheid van onze geliefde Mina, Cornelia en Anna en mij, Vader, en ik kon zeggen: kinderen, Moeder is in de wolke der getuigen opgenomen (Hebr. 11) en hebben die geliefde dochters haar geliefde Moeder afgelegd; de ziel opgaande tot God, en het lichaam den weg der gansche aarde gaande na een gelukkige echtvereeniging van bijna acht en veertig jaren (zegge: 48 jaren); wat een zegen van den Heere. En op 2 Febr. 1928 is het stoffelijk omhulsel ter aarde besteld, en hebben wij daarna op de grafsteen laten beitelen: III Joh.:4: "Ik heb geen meerdere blijdschap dan hierin, dat ik hóór, dat mijn kinderen in de waarheid wandelen."  Dit hadden wij bij Moeders eerste ziekte afgesproken en is zoo geschied; daarom, geliefde kinderen: houdt dit in gedachtenis en scherpt het ook uwe kinderen in, daar zal de Heere Zijn zegen over geven.

En alzoo, toen mijn weduwnaarstaat intrad, heb ik veel droefheid en gemis dóórgemaakt, maar werd dit veel verzacht door de liefde die ik van U, geliefde kinderen, mocht ontvangen, hetgeen alweer de Heere kan vergelden en zal vergelden, naar Zijn beloften die nooit feilen. En nu gaan de jaren henen; vele vrienden, vriendinnen, en tijdgenooten gaan heen, en laten een ledige plaats achter, dat wel eens droevig stemt; nog meer toen op het laatst de oudere familie klein werd en oom H. Ordelman op 11 April 1931 stierf, gaf dit een heel gemis, dewijl die altijd van nabij met ons medeleefde en hartelijkheid betoonde; en vele andere kennissen en vrienden, zooals de Heer B. Peereboom, ook een hartelijke vriend en Broeder, die mij soms als een Vader kon troosten in het gemis van uw geliefde Moeder, daar hij ook wist wat het was, om elkander te moeten missen, maar ook het zalig voorrecht had van het eenmaal weder te zullen zien, op die plaats waar geen scheiden meer zal zijn.

Dan is het mij een gedurige smart, dat degenen die weleer met ons gingen naar de Gereformeerde Kerk en meenden dit naar luid van Gods Woord te moeten doen, dat zij die weer de rug toekeerden en het weer ergens anders zochten; doch een troost blijft hierbij open, dat onze kinderen bijna allen de kerk getrouw gebleven zijn, met uitzondering van een zoon die dwalende geworden is; toch blijft er een stille hoop en bede over, dat de Heere hem en zijn vrouw en zijn kinderen weer terecht zal brengen; dan zou ik met Vader Jacob zeggen: nu is het genoeg, Heere.

Evenwel, geliefde kinderen die den Heere trouw zijt gebleven, houdt niet op, met hun de liefde te bewijzen en stil te vermanen, tot dat gij in het geloof overwint in den Heeren kracht en tot Zijn Eer, en misschien moesten zij na veel gebed overwonnen worden.

En nu terzake van mijn leven; hoe dat is ten opzichte van den Heere en van de zaligheid die de Heere Jezus verworven heeft voor al Zijn volk, dan is dat zóó: de Hoop blijft altoos aanwezig, maar mijn bedorven hart en bestaan dooven zooveel het lieve licht dat ik zoo noodig heb om in die duistere nevel van ongeloof nog het leven des geloofs vast te leggen in Christus Jezus en daarin te rusten; dan, als de Heere het gordijn eens wegschuift, kan ik wel eens zingen, en mij in die liefde verblijden en koesteren, en den Naam des Heeren prijzen, dat Hij dat geschonken heeft, en onze wegen zóó geleid heeft als dat nu is, en kan ik dan ook berusten in Zijn doen en welbehagen; evenwel de tijd nadert, dat ik opgeroepen word van deze aarde, en nu blijf ik u allen in liefde gedenken, en aan den Heere in het gebed opdragen, Die zal de stamelende beden op Zijn tijd verhoren.

Nog heel veel zou ik kunnen zeggen van den zegen des Heeren die wij, uw Moeder en ik, mochten ontvangen; de uitreddingen en de bemoeienissen des Heeren voor de eeuwigheid en ook voor den tijd, en omdat de Heere Zijn Woord gestand doet en Zijn beloften nakomt; volgt deze raad van Moeder en mij en het zal u welgaan, voor de tijd en voor de eeuwigheid.

De Heere zeide tot Abraham: "wandelt voor Mijn aangezicht en zijt oprecht.”

Wij hebben u allen in den Heiligen Doop aan den Heere opgedragen, en hebben te dien opzichte ook wel beloften in mindere of meerdere mate mogen ontvangen dat de Heere dien Doop zou bevestigen in Christus Jezus door het geloof; daarom geliefde kinderen, blijft volharden in het zoeken en betrachten en arbeiden in den dienst des Heeren en steunt de zwakken en die wankelen in deze dingen; beoefent veel broederlijke en zusterlijke liefde met en aan elkander en des Heeren Naam zal hierdoor verheerlijkt worden, en zal u tesamen sterk doen staan tegen de zonde, vloek en afval die op aarde is, en komt, en het de rechte belijders des Heeren benauwd zal maken; doch geen nood, wijl Christus Jezus overwonnen heeft, en alle macht heeft in hemel en op aarde, en Zijn belofte heeft nagelaten, met Zijn Kerk te zijn tot aan het einde der aarde.

Dat dan uw toezicht op elkander zij in liefde en vermaning en vertroosting, en tot steun in tijdelijke en eeuwige dingen. Dat is dan onze hoop, wensch en verwachting; 's Heeren Eer, en uw aller welzijn, dan zullen wij ons hoofd rustig kunnen nederleggen, en de geest in 's Heeren hand afleggen, uit genade, in Christus Jezus onzen Heere.

Nogmaals, de Heere zegene u allen, en uw kinderen, tot eer van zijn heiligen Naam, om Jezus Christus wil, dat zij zoo.

 

En nu nog een vriendelijk verzoek n.l. aangaande de nalatenschap die overblijft, deelt die in vrede.

Kan het gevonden worden dat de meubels en huisraad aan de zusters komen, desgewenscht en tegen goede schatting, aan Mina, Cor en Anna, dat zou het beste zijn.

De boeken konden dan gedeeld worden, en heeft dit te veel bezwaar, wil alles dan onder elkander verkoopen, dat zal naar schatting wel zonder notaris kunnen.

En nu ben ik aan de leeftijd der zeer sterken gekomen, en ik heb nog vele zegeningen op to merken voor mijzelf en u allen. "Ik leef", om met de Sunamitische te spreken, "in het midden van mijn volk” en kinderen, en mag nog veel liefde ontvangen, en heb nog voor den tijd mijn bescheiden deel, en weinig lichaamsgebreken.

En nu, de zegen des Heren zij uw aller en uwer kinderen deel in voorspoed en tegenspoed, want ook de tegenspoeden kunnen de goedheid des Heeren zijn, tot tuchtiging, tot oefening in de gebeden.

En houdt bij alles des Heeren Woord als een lamp voor uw voet, en de Heere bevestige en leide en bekwame u tot Zijn dienst en eer in onzen lieven Heere Jesus Christus, door den Heiligen Geest; dat zij zoo.

einde.

 

Ede, 23 October 1933

Uw aller liefhebbende Vader

Willem de Nooij

-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.--.-.-.-.-.--.-.-.-.-.--.-.-.-.-.--.-.-.-.-.--.-.-.-.-.--.-.-.-.-.--.-.-.-.-.--.-.-.-.-.--.-.-.-.-.--.-.-.-.-.--.-.-.-.-.--.-.-.-.-.-

Ede, 25 Febr. 1934.

De Profeet zeide: "wat zal het nu zijn?"

Onze geliefde zoon en broeder Pieter is door den Heere uit dit leven weggenomen, na een kennelijke voorbereiding voor de eeuwigheid en wij zwijgen den Naam des Heeren. Hij was ons zeer lief en waard, en mocht bijna 51 jaar levens bereiken, en had vrede door het bloed des kruises, en stierf in vrede; maar wat een droefheid heeft dit heengaan van de geliefde zoon ons nagelaten.

En nu, geliefde kinderen, die bij de ontvangst dezes nog in leven zijt, zoekt den Heere en leeft naar Zijn Woord; bidt veel om leiding en genade, om te dragen in geduld, wat de Heere u ook toezendt, Houdt aan in het gebed, en de Heere zal aan U en Uw kinderen bevestigen dit woord: Ik ben Uw God, en Uws zaads God, tot in vele geslachten; en dient elkander in broederlijke en zusterlijke liefde, en doet voor elkander alles, wat Gods Woord beveelt, dan zal het U wel gaan, ook als de verdrukking der volken die dreigt de samenleving en alles mocht ten onder doen gaan. Want wij weten niet wat die oordeelen zullen uitwerken, maar dit weten wij, dat de Heere getrouw en almachtig is, en Zijn Volk op Zijn tijd zal verlossen en zalig zal maken. Weest getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de Kroon des levens, in en door den Heere Jezus Christus, dit staat vast.

De Heere beware u allen voor de strikken van den Satan, en doe u die ontgaan, en leide U in Zijn vreese. De Heere Jezus zeide tot Petrus,  Zijn Apostel: de Satan heeft u zeer begeerd te ziften als de tarwe, maar Ik heb voor U gebeden dat Uw geloof niet zou ophouden; dat is die lieve Jezus, die dit zegt en dit zij uw deel.

 

Misschien kan ik geen afscheid van u allen nemen, maar dan nog mijn dank voor de liefde en de  kinderlijke zorg,  waarmede gij Uw geliefde Moeder en mij hebt omringd; de Heere weet hoe wij elkander en U liefhebben, en voor u gebeden hebben.

De strijd des levens is zwaar, maar de overwinning ligt in Christus Jezus; dit zij uw deel. Leest met uw kinderen veel Gods Woord; dat is den Heere aangenaam; dit geeft troost en kracht in dit leven; veroordeelt niemand, want dit komt ons niet toe.

Indien mogelijk, hebt veel lief; dient en steunt de Kerk van Christus Jezus, en houdt vrede met alle menschen, en strijdt den goeden strijd des geloofs, en het zal u wel gaan; en het anker der hoop zij voor u in het binnenste heiligdom.

Dat geve de Heere.

 

Uw liefhebbende Vader,

W. de Nooij 23 Sept. 1934

(overgenomen uit het originele boekje van vader.      M. Snoek- de Nooij)

************************

Na het schrijven van deze brief overleed in 1940 Jan de Nooij, door een verdwaalde kogel. Zijn vader Willem de Nooij overleed een paar jaar later, febr 1944; RS

 

Bron: familie-facebook groep

geschilderd door

Willem de Nooij 07.02

verder en terug lezen

naar pagina dN gen 07-1

naar pagina dN gen 07-2

naar pagina dN gen 07-3

naar pagina dN gen 07-4

naar pagina dN gen 07-6

Familiekroniek - met verhalen over Willem  de N en Maria D

Familie kroniek foto's Willem  de N en Maria D

Familiekroniek - herinneringen van dochter Marie aan haar vader Willem 

als je na de verhalen over Willem en Maria doorklikt naar de volgende pagina, kom je op een pagina met foto's 

 

stamboom Maria Doornebal

naar 8e generatie - na deze pagina 11 aparte pagina's van zoons en dochters Willem en Maria