06.01A Heintje Overeem en Hendrik Ordelman

Heintje was de zus van Willemina Overeem (06.02), een tante dus van Willem de Nooij (07.01)

Heintje was getrouwd met "oom Ordelman". Zij kregen geen kinderen. (zie ook pagina 06.02 fam Overeem, over Willems moeder en haar familie 

Hendrik Ordelman

Aanvulling op het verslag van oom Ko van maart 1984 in "bij de Amse pomp" van de ver.Oud-Lunteren. (zie hieronder)

Het huwelijk van Hendrik Ordelman en Heintje Overeem bleef kinderloos.

Ook in ons gezin spraken wij altijd met respect over "oom" Ordelman. Hij was gul en ondersteunde waar dat nodig was. Toen mijn vader (Piet de Nooij, 1883 - 1934) in februari 1904 naar Brussel ging om zich verder te bekwamen in het schildersvak kreeg hij

fl 25.- mee en dat was voor die tijd een vorstelijk bedrag. In 1889 was Ordelman secretaris van de buurt Lunteren en Meu Lunteren.

Per 1 september 1912, na 40 jaar trouwe dienst, ontving hij van B & W eervol ontslag als onderwijzer aan de

gemeenteschool in Lunteren.

Zwerus de Nooij Pzn. 2007

verslag van oom Ko van maart 1984 in "bij de Amse pomp" van de ver.Oud-Lunteren.

Een van de eersten die ons gestimuleerd heeft in onze aktiviteiten voor het behoud van het station en voor de oprichting van 'Oud-Lunteren' was de heer J. de Nooy, jarenlang voor­zitter van 'Oud-Ede'. Wij mochten voor deze lustrumuitgave onderstaande bijdrage van hem ontvangen die bewijst welke oude banden hij met Lunteren heeft. Wij zijn hem voor deze bijdrage zeer dankbaar en ook voor de kleurenfoto die hij voor onze tentoonstelling schonk.

HENDRIK   ORDELMAN

(geboren te Nijkerk, 5 januari 1848, overleden 12 april 1931 te Lunteren. Gehuwd met Hendrikjen Overeem te Lunteren).

Onlosmakelijk zijn mijn jeugdherinneringen met Lunteren ver­bonden. Niet door de spoorwegverbinding met Ede, noch door de steenslag-grindweg van 5 km lang, die beide dorpen verbond, maar omdat er een oud-oom en -tante woonden waar wij als jongsten van een groot gezin graag naar toe gingen. We wisten dat tante Heintje met royale hand trakteerde en oom ons bezig hield met zijn verhalen "van vroeger".

Oom en tante woonden midden in het dorp tegenover telefoon-paal 86 (in Ede begon de nummering) en Pieterman, de wagen­maker. Links en rechts waren de buren bakker Snippenberg en 'Sil' oftewel familie Van Silfhout (in manufakturen). Het woon­huis was oorspronkelijk bewoond door het gezin van Johannes Overeem, die een zoon en vier dochters had. Een van deze was reeds vroeg weduwe geworden en dat noodzaakte haar op­nieuw te gaan'dienen' en haar enig kind (later mijn vader) in het gezin Overeem te doen opgroeien.

Toen er een nieuwe meester aan de enige 'openbare' school in Lunteren kwam, ging hij bij Overeem 'in de kost' en trouwde er weldra 'bij in'. Op de inmiddels groter wordende Willem (mijn vader) kon hij zijn pedagogische gaven botvieren, maar hij kweekte ook een hechte band van genegenheid met hem, een leven lang!

De meester, die in het huis in de dorpsstraat bleef wonen, verwierf algemene achting, niet alleen door zijn waardig op­treden, maar het meest door zijn intens medeleven met het

wel en wee van de dorpsgenoten. Dat bleek ook uit het feit dat hij zijn schoonvader opvolgde als organist in de Ned.Herv. Kerk. En leerde hij de Lunterse jeugd niet jaar op jaar het rekenen? Wie was er dus beter geschikt voor beheerder van de kerkelijke inkomsten dan 'de meester'?  Soms kwam er wel eens een diaken helpen bij het tellen van de kollekten, maar overigens ging alles door 'des meesters handen' in goed vertrouwen van predikant en kerkeraad. Ook de ' trouwste kerkgangers' gingen door zijn vingers, namelijk de hele en halve centen. Die laatste wisselde hij in met eigen geld en deponeerde dat 'rooie grut' in een sigarenkistje. Hij rekende zó: bij gebrek aan 'halfjes' kwam 'de hele' aan de beurt en dat gaf verdubbeling in de opbrengst!

Schooltandverzorging was toen een onbekend begrip, maar ook de leerlingen van meester Ordelman 'wisselden' volgens de natuurwetten. Duurde dat proces wat lang? Geen nood! Met een precies uitgehold tangetje pakte hij de tand en - spoelen aan de pomp en 'wij gaan verder'.    

Als 20-jarige jongeman trok mijn oudste broer (Piet de Nooij, 9-3-1883- 24-2-1934) met paneel, schildersezel, palet en tubes verf de natuur in. Maar hij werd ook getroffen door de eenvoudige schoonheid van het Lunterse centrum anno 1903. Het resultaat was een attentie voor oom en tante, bij wie het in de voorkamer de wand ver­sierde.

Zaterdags was er geen school. Dan stapte, even buiten het dorp, de meester op zijn velocipéde, ettelijke malen zich met één been afzettend, en toerde Ede-waarts. Zijn Velo had houten spatborden en dito stuur. Bij het begin van Ede stapte hij weer af en wandelde, sportief gekleed, naar ons gezin - waar de chocolade al wachtte en de konversatie begon. Ook deed hij boodschappen bij de apotheek, de boekhandel en de gemeente-ontvanger. Dat deed hij altijd zelf, daar eenmaal per maand salaris of pensioen uitbetaald werd.

Bij ons thuis nam hij van alles met belangstelling kennis. Tekeningen, figuurzaagwerk, handwerken van mijn zusjes en tot slot onderricht in orgelspel en stenografie. Ook werd op een zekere dag ons oordeel gevraagd over de vrijmoedige aankoop die een reeds verdienende broer gedaan had. Hij was namelijk met een trekharmonika thuisgekomen. Vader kwali­ficeerde deze als een 'armeluis ding', dat prompt uit de huis­kamer verbannen werd. Dit ondanks het pleidooi van de jeug­dige bezitter: 'je kunt er ook psalmen op spelen'! Gelukkig kwam oom uit Lunteren op het goede ogenblik aangefietst. Nauwelijks bekomen van de rit, moest hij over dat jongens­pierement oordelen. En tot aller stomme verbazing prees die heel vakkundige oom Jantje's aankoop en toen was vaders weer­stand gebroken. Tot dank trok Jan met volle kracht de melodie van "En Keetje van de slager" uit zijn instrument, maar de 'liederen Sions' kregen ook een beurt.

De meester-oom begreep ook maar niet dat het lindehout voor ons zaagwerk zo duur moest zijn. Voor hetzelfde geld kocht hij bij buurman Pieterman een veel grotere en dikkere plank. Met een verholen glimlach hoorde hij ons verweer aan. Maar onze pogingen om onze produkten aan hem te verkopen pareerde hij met 'maar jongens, dat spul kan ik toch niet op mijn velo meenemen'.   'O, wij brengen het wel'.   Zo prikkelde hij ons als een volbloed pedagoog tot pleiten, verweren, be­togen en aanpakken. Wij kenden de weg Ede-Lunteren met aanliggende boerderijen zo langzamerhand precies.

Maar na tante stierf ook oom, onze grote en begrijpende vriend. Zijn zomeravond-plaats voor het huis bleef leeg. Mijn vader werd executeur-testamentair. Terwijl hij de boe­del opnam, haakte mijn oudste broer het schilderij, door hem zelf gemaakt, van de wand met de opmerking: 'dit komt niet in vreemde handen'. Maar vader protesteerde met: 'ik moet naar waarheid handelen; daarnaar ben ik beëdigd'. Maar in de onderlinge verkoop in familieverband, welke in goede harmonie plaats vond, kocht Vader voor mij dit schilderij.

Een kleurenfoto stel ik thans ter beschikking van Oud-Lunteren. Het kistje met halve centen, door roest en schimmel aan el­kaar geklonterd, kwam te mijner beschikking op de konditie: 'alles schoonmaken en op rolletjes van 50 stuks'. De helft van de waarde was mijn beloning. Ach, had ik ze nu nog maar! 2840 stuks totaal!  Ook het tangetje van de schooltandverzorging kwam zwaar geroest te voorschijn.

Zeker dient nog vermeld te worden dat meester Ordelman een werkzaam aandeel heeft gehad in de verbetering van diverse appelrassen. Met mijn vader sprak hij vaak met ingehouden trots over de steun die zij als geïnteresseerden hadden van de beroemde professor Hugo de Vries, die in Lunteren zijn labo­ratorium had.

Zoals nu eenmaal de levensloop van ieder is, verdween ook meester Ordelman uit het dorpsbeeld. Zijn verbondenheid met Lunteren was die aard dat hij verdient in Oud-Lunteren met ere te worden herdacht, en vooral door zijn vele oud-leerlingen. (Mevr. A.H. M. van Hoogstraten-Wigman, thans ook overleden, vertelt over 'de klas van meester Ordelman' in haar 'Beelden uit mijn kinderjaren', blz.17). In alle bescheidenheid was hij voor Lunteren een 'bouwer', wars van alle eerbetoon, maar ge­voelig voor liefde en waardering.

J. de Nooy.

Ede, februari 1984.