SN 09.28B Joh 7e 2007

Johan Snoek - vervolg

Joh 7e 2007 - aanvulling op autobiografie 

 

Aanvulling op autobiografie

Brief aan kleindochters

Met toestemming  van Johan opgenomen in het familiearchief;

de enkele toelichting is van docher Ria (RS)

 AAN MIJN KLEINDOCHTERS.

Hoi Nora, Jenneke, Jorinde, Rozemarijn, Linde, Aishah en Lieke,

Al weer een hele tijd geleden schreef ik een boek, Soms moet een mens kleur bekennen (‘k zal het afkorten als Kleur) en daarin vertel ik over dingen die er gebeurden in de 70 jaar die ik toen geleefd had. Maar nu ben ik 87 dus er zijn nog 17 jaar bij gekomen. ‘k Ben van plan over die 17 jaar wat te vertellen, als aanvulling op Kleur.

Toen zei Hans: “Het zou leuk zijn als u iets schrijft dat speciaal voor uw kleindochters bestemd is”. Ja, maar waarover dan? Iemand zei: “Waar u op uw leeftijd mee bezig bent”. Een ander: “Misschien hebt u wel dingen beleefd  waar uw kleindochters van kunnen leren”. Ja, misschien, want ik denk dat iedereen het meeste leert door de eigen ervaring.

‘k Heb toen teruggedacht aan de tijd dat ik zelf een tiener was en kwam tenslotte tot drie punten.

  1. Wat doe ik, nu ik 87 ben, op een dag, in een week en in een maand?
  2. Relaties.
  3. Beroepskeuze.

‘k Zou het leuk vinden als jullie hier op reageert, bij voorbeeld als je het ergens mee eens bent of juist niet en als je ergens een vraag over hebt.

Alles mag gevraagd, en ik zal alles naar vermogen beantwoorden

Een hartelijke groet van jullie            

Opa Snoek.

Rotterdam 21-07-2007

1.Hoe kun je je tijd besteden als je oud bent?

Het lijkt me het handigst om op een rijtje te zetten wat ik zoal doe: iedere dag, per week en per maand.

Per dag

Zo om een uur of zes ‘s morgens word ik wakker en daar komt geen wekker aan te pas. Dan doe ik allereerst een half uur gymnastiek en drink tussen de bedrijven door veel vocht (twee bekers lauw water en twee kopjes koffie) want als je oud bent komen je darmen langzamer op gang en de beweging en het drinken helpen daarbij.

Na dat halve uur ben ik goed wakker geworden en dan komt er een half uur meditatie: bijbel lezen en gebed maar ook nadenken over de dingen waar ik mee bezig ben en wat er gaat gebeuren die dag.

Dan het ontbijt, met onderwijl de kruiswoordtest in de krant van de vorige dag invullen. Vervolgens wassen, scheren, aankleden, bed opmaken. Intussen is de krant gekomen en die krijgt een tijdje alle aandacht. Het is dagblad Trouw, in de oorlog begonnen als ondergrondse krant; in die tijd heb ik nog geholpen Trouw te verspreiden.

Ongeveer kwart voor negen ga ik naar beneden om te zien wat er per e-mail binnengekomen is. (Johan had toen nog geen eigen PC; RS) Vrienden sturen me veel nieuws over het Midden Oosten, te veel om het allemaal te lezen dus ik maak een keus. Als ik een artikel heel erg goed vind stuur ik het weer door aan andere vrienden Een paar keer per week lees ik via internet een Israëlische krant in het Engels, Haaretz. Dat doe ik om goed op de hoogte te blijven van wat er aan de gang is tussen Israël en de Palestijnen, want af en toe schrijf ik daarover. Bijv. vorige maand belde het blad VolZin me op of ik wat wilde vertellen over de zesdaagse oorlog die veertig jaar geleden plaatsvond, toen wij in Tiberias woonden. Dat is een artikel van één pagina geworden. Wil je het hebben, geef dan een seintje en ik stuur het je. 

Om twaalf uur ga ik eten koken, om half een eten; dan verder in de gemakkelijke stoel de krant of een weekblad lezen, en daarbij indommelen, voor een kwartiertje.

Om half zes de avondboterham. Het nieuws van zes uur zie ik bijna elke dag, soms ook om 8 uur. In spannende tijden kijk ik ’s avonds om 10 uur ook nog nieuws, en vaak Nova. De rest van de avond: telefoneren en gebeld worden (ook overdag maar dan minder). Lezen, en sudoku als er tijd voor is.

Iedere week.

Op maandag naar de bibliotheek; boeken ruilen en tijdschriften inzien: Vrij Nederland en het Nieuw Israëlitisch Weekblad. Dinsdagmorgen: op de fiets naar de Plus en boodschappen doen.  Woensdagmorgen: gymnastiek in clubverband met medebewoners hier in het Termaathuis; ik ben helaas de enige man; daarna gezamenlijk koffie drinken.

Donderdagochtend of –middag: naar het kerkhof waar oma begraven is. Het graf netjes houden en af en toe verse bloemen neerleggen.

Vrijdagochtend: boodschappen doen bij de Plus. ’s Middags naar de schaakclub. We hebben ruim twintig leden, voor een deel allochtonen. Ik ben de oudste, maar toch ben ik dit jaar clubkampioen geworden. Zaterdagmorgen: de wasmachine laten draaien, de was ophangen en later strijken; dat vind ik prettig werk. Als er tijd is: proberen het wekelijkse cryptogram op te lossen, maar dat lukt me niet altijd.

Zondagochtend naar de kerk en daarna meestal koffie drinken bij een vriend of een bevriend echtpaar, of andersom: zij bij mij. Zondag vroeg in de avond naar mijn zus en jullie oudtante Rie, die in Schiedam woont; dichtbij dus, maar als zij iets anders heeft of ik, bijv. op de derde zondag van de maand, dan bezoek ik haar op zaterdag of maandag.

    Iedere maand.

    Want iedere derde zondagavond van de maand is er een protestbetoging bij een boot die hier in de haven ligt, net op de grens tussen Rotterdam en Schiedam. Op die boot worden zo’n 800 uitgewezen asielzoekers vastgehouden die het land uit moeten; we protesteren niet tegen de uitzetting, maar omdat ze in afwachting daarvan op die boot slechter behandeld worden dan misdadigers in de gevangenis: acht in een klein kamertje, en de hele dag niets te doen. Het protest is georganiseerd door de raad van kerken in Schiedam, katholiek en protestant dus.

    De ene maand komt Ria op bezoek bij mij en eet ze bij me. De tweede maand ook; maar de derde maand ga ik naar Ria en Dries toe. Eens per maand bezoek ik een leeftijdsgenoot, Han Polak, die zwaar gehandicapt is, eerst hier in het Termaathuis woonde maar nu in een verzorgingshuis zit, en praktisch geen familie heeft. Op de eerste maandagavond van de maand is er een bijeenkomst  Geloven op maandag, dus niet op zondag in de kerk maar in de praktijk. Over honger in Afrika bijvoorbeeld en hoe je daar iets tegen kunt doen al is het maar weinig; en we hebben een spreker gehad van Een Ander Joods Geluid. De bijeenkomst is van acht tot tien uur. Vanwege mijn doofheid ben ik na een uur doodmoe van het luisteren en ga dus al om kwart over negen weg. Iedereen begrijpt dat.

    Iedere maand is er in het Termaathuis een muziekavond maar daar ga ik niet heen want tot mijn spijt heb ik niet veel gevoel van muziek. Wel ga ik naar de maandelijkse filmavond, of naar een lezing. Eens per maand is er op zondagmiddag een kerkdienst in het Termaathuis.  Gelukkig is er ringleiding en dat maakt het luisteren gemakkelijker. In’t begin heb ik af en toe zo’n dienst geleid; tegenwoordig alleen als ze niemand anders kunnen vinden en liever niet want ik zie er nu tegenop.

    Gemiddeld eens per maand is er wel een begrafenis van een familielid of vriend. Als ik kan ga ik daar heen. Natuurlijk ben je verdrietig bij zo’n gelegenheid, maar soms is de uitvaartdienst heel mooi: oude herinneringen worden opgehaald en het is een afronding van een waardevolle relatie. Soms betekent het bijwonen ervan een hele reis. Dit jaar (2007) ben ik voor een begrafenis al twee keer in Groningen geweest en twee keer in Arnhem.

    Gemiddeld eens in de twee maanden is er de verjaardag van een kleindochter. Altijd leuk om daar heen te gaan!

    Er is altijd correspondentie; eens per maand krijg ik een uitvoerige brief van een vriend in Frankrijk en schrijf ik hem terug.

    Bezoeken.

    In het Termaathuis leer je mensen kennen en soms ga je bij elkaar op bezoek Maar wat mij betreft liever niet te vaak want er komt geen eind aan. Toch zijn sommige bezoeken zeer de moeite waard.

    Zo'n twee maal per jaar bezoekt Leo Meijer me: hij was indertijd als joods kind bij ons ondergedoken. Nu is hij al lang grootvader en hij woont in Capelle dus bij mij in de buurt.

    Het Midden Oosten

    Het Midden Oosten – Joden en Palestijnen – blijft me zeer bezig houden. Daar komt een apart verslag over. Eens per drie maanden komen drie vrienden en ik bij elkaar om daarover van gedachten te wisselen.

    Vroeger heb ik vaak een lezing gehouden over de problematiek van het Midden Oosten. Tegenwoordig gebeurt dat uiterst zelden. Toch hield ik een half jaar geleden nog een lezing over “Israël en de Palestijnen” in Oostvoorne, waar we van 1975-1980 gewoond hebben. Bij leven en welzijn zal ik  daarover in november weer een lezing houden, nu in Amsterdam.

    Zo alles bij elkaar is het nog aardig wat, de dingen die ik om handen heb. Vervelen doe ik me eigenlijk nooit. Tot nu toe heb ik in geen jaren iets gemankeerd, behalve dan de behandeling van staar. Gezondheid is een geschenk maar wel besef ik dat zoiets in een ogenblik afgelopen kan zijn. Dat zie ik wel om me heen.

    ‘k Ben van plan ook nog wat te schrijven over oud worden, en oud zijn.

     

     

    2. relaties

         Als klein kind besef je nog nauwelijks de verschillen, maar toen ik een jaar of vier was en logeerde bij mijn oom Hendrik en tante Anna in Heelsum, deed tante Anna mij in bad samen met mijn  nichtje Cootje die toen drie jaar was. Voor het eerst zag ik het verschil tussen een jongen en een meisje, wees ernaar en informeerde: “waarom…?” Mijn tante zei: “Om te kunnen zien of het een jongetje of een meisje is”. Daarmee werd ik zoet gehouden. Mijn vader was al vroeg overleden. Maar toen ik groter werd – misschien was ik een jaar of twaalf – gaf mijn moeder me een boekje te lezen: “Wat jongens moeten weten…”. De rest hoorde je wel van vriendjes.

    Bepaalde dingen herinner je je omdat ze iets nieuws waren. Toen ik een jaar of vijf was (we woonden nog in Gorkum) was er bij ons een meisje van een jaar of 16 in de kost; ze was op de kweekschool (Pabo) en ik vond haar adem-benemend mooi. Je hebt dan gevoelens die je niet onder woorden kunt brengen, niet eens voor jezelf. Later gaat dat beter (het onder woorden brengen dan).

    Later, in Renkum op de lagere school, was ik jarenlang verliefd op hetzelfde meisje. Ze merkte dat natuurlijk wel maar ze zag me niet staan. Ik “liep een blauwtje”. Zo heette dat vroeger en dat werd gezegd als de jongen of jongeman verliefd was op een meisje en dat ook tegen haar zei maar zij er niet voor voelde. Als het meisje verliefd was op de jongen maar hij niet op haar dan werd dat geen blauwtje genoemd. Het was de gewoonte dat de jongen het initiatief nam en niet het meisje, al kon zij natuurlijk wel laten merken dat ze hem aardig vond.

    Voordat ik een meisje uit Delft leerde kennen dat Corry Dijkstra heette en dat jullie oma geworden is, ben ik wel eerder verliefd geweest, maar òf dat meisje voelde niet voor mij òf ik vond haar op den duur toch niet diegene met wie ik serieus verder wilde. ‘k Heb meer dan eens een blauwtje gelopen en ik vind dat je daar ook niet bang voor moet zijn. Je voelt je  beroerd maar de pijn van een blauwtje gaat op den duur weer over, evenals een blauwe plek nadat je je gestoten hebt. Al doet het ene 'blauwtje' meer of langer pijn dan het andere…

    Vooral toen ik ouder werd heb ik geprobeerd de ander niet nodeloos verdriet te doen. Toen het tussen Corry Dijkstra en mij 'aan' raakte was het van beide kanten serieus, maar tegelijk was er aarzeling bij ons allebei. Toen heb ik gehoopt dat, als het tussen ons niet zou lukken, zij nee zou zeggen en niet ik; dus dat niet zij het verdriet van het blauwtje zou hebben. Het liep gunstig af want we durfden allebei ja te zeggen, en we zijn tenslotte getrouwd..

     

    Bij het denken aan verliefdheid met alles wat daarbij hoort – erotiek maar ook seks – had en heb ik een dubbel gevoel. Aan de ene kant hoort het volgens mij tot de mooiste dingen die een mens kunnen overkomen, hoe dan ook. Als het er niet was, zou de wereld er minder mooi uit zien en zou het leven saaier zijn. Aan de andere kant: ik ontdekte dat er krachten en verlangens (het verlangen naar een meisje) in me schuilden die ik niet zonder meer kon beheersen. En opeens bleek een bepaald meisje zo’n sterke aantrekkings-kracht (sex-appeal) op me te hebben dat ze me bij wijze van spreken kon laten doen wat ze wilde. Dat had ook iets engs. Maar ik vind zelf dat het mooie en positieve overheersen.

    Verliefdheid tussen twee mensen kan tot een vaste relatie leiden en soms ga je dan trouwen; al ken ik een stel - onze vroegere buren – dat al jaren samen is en een dochter heeft die nu al 18 is, terwijl ze nooit zijn getrouwd, uit principe. Trouwen spreekt niet voor iedereen vanzelf, ook niet al houd je veel en langdurig van elkaar.

    Ook ken ik iemand die wel verliefd is geweest, en zelf ook “aanbidders” heeft gehad maar toch is het nooit tot een vaste relatie gekomen. Want als zij verliefd was, was de ander dat niet, en omgekeerd. Daarom is mijn zus Maria – jullie oudtante Rie - nooit getrouwd, al had ze best kunnen trouwen, maar ze wilde dat alleen als het van beide kanten echt diep zat en anders bleef ze liever ongetrouwd. Ze is bijna twee jaar ouder dan ik, heeft een gelukkig leven gehad en nog steeds, zegt ze zelf. Kun je zien!

    Waar vroeger weinig aandacht voor was – en als die aandacht er was werd er negatief tegenaan gekeken – is dat sommige jongens niet op een meisje vallen maar op een jongen, en meisjes niet op een jongen maar op een ander meisje. Zo vertelde majoor Bosshardt van het Leger des Heils kort voordat ze overleed, dat zij zich al als jonge vrouw voelde aangetrokken tot meisjes, maar daar werd vroeger niet over gepraat en ze is er nooit aan begonnen. Wij leven gelukkig in een andere tijd.

     

    3. Beroepskeuze.

    Beroepskeuze: hoe ging dat vroeger, en kun je er wat van leren voor vandaag?

    Vroeger waren de mogelijkheden veel kleiner dan tegenwoordig. Jongens werden vaak automatisch wat hun vader was: boer, slager, of manufacturier (handelaar in textiel), of fabrieksarbeider. Studeren was er in de meeste gevallen niet bij.

    Mijn  vader en moeder hebben allebei niet meer onderwijs gehad dan de lagere school. Ze leerden dus geen Frans, Duits, Engels of wiskunde, laat staan Grieks en Latijn. Na de lagere school gingen veel jongens naar de ambachtsschool om een vak te leren. De meisjes hoefden niet verder naar school, zo vonden veel ouders, want later gingen ze meestal toch trouwen. “Dus” leerden ze thuis de huishouding of gingen naar de huishoud-school;  of ze werden opgeleid voor een “vrouwelijk” beroep: verpleegster of (kleuter)-onderwijzeres.

    Toen mijn zus Rie, mijn broer Wim en ik opgroeiden kreeg een groeiend aantal kinderen voortgezet onderwijs. Rie ging naar de Mulo (afkorting voor: “Meer uitgebreid lager onderwijs; vergelijkbaar met de Mavo van nu). Die duurde vier jaar. Daarna heeft ze een tijd thuis de huishouding gedaan, want mijn moeder was weduwe en dreef de winkel, een textielhandel; later heeft Rie een tijd lang in de winkel meegeholpen. Daarna volgde ze een opleiding voor kerkelijk werkster (meisjes mochten toen nog geen dominee worden; gek hè) en is dat ook jaren lang geweest. Toen is ze omgeschakeld naar maatschappelijk werk.

    Mijn broer Wim was geen studietype. Hij ging naar de handelsavondschool en heeft jaren lang in textiel gehandeld, totdat hij daar geen plezier meer in had. Hij nam toen een camping in Balkbrug over, die nu door zijn zoon Han en schoondochter Henny gedreven wordt.

    Wat mij betreft, ik had goede cijfers op mijn rapport (een Cito-toets had je toen nog niet) en daarom mocht ik naar het lyceum. Na twee jaar moest je dan kiezen: gymnasium, of de HBS (hogere burger school) en dan had je nog A (veel uren moderne talen, en economie) en B: ook moderne talen, wiskunde, scheikunde en natuurkunde. Ik koos HBS-B. Want mijn ooms hadden een verffabriek en ze zeiden: “Misschien kun jij later scheikunde studeren, dan zullen wij dat betalen en dan kun je bij ons komen werken”. Mijn moeder had het geld niet om me te laten studeren. Toen we in het derde jaar van de HBS  scheikunde kregen, vond ik dat een vervelend vak en zat juist onder de scheikundeles stiekem met mijn vriendje te schaken.

    Zomer 1935 ging ik met een prima rapport over naar de vierde klas. Maar ik moest van school af om thuis mee te helpen. In dat jaar liep de zaak namelijk slecht want er was een economische crisis en er werd weinig verdiend, waardoor mijn moeder overspannen werd. Niks scheikunde of iets anders studeren dus, maar thuis in de winkel achter de toonbank staan, en ’s avonds een cursus volgen voor het textielbrevet, want dat had je nodig om een winkel in textiel te hebben.

    Dat heb ik twaalf jaar gedaan: handelen in kousen, sokken, ondergoed, lakens, dekens enz. Niet met tegenzin maar met plezier. Uiteindelijk kreeg ik toch meer zin in iets heel anders, namelijk om dominee te worden. Daarom ben ik toen eerst Grieks en Latijn gaan leren met privé lessen en heb ik staatsexamen gedaan; ik slaagde!  (zie ook Kleur bekennen, p. 139). Daarna kon ik theologie gaan studeren. Dat was in 1949 en ik was 29 jaar. Het geld voor de studie was geen probleem meer, want dat had ik intussen als textielhandelaar verdiend.

     

    Zijn er nu dingen in dit hele verhaal die voor jou van belang kunnen zijn bij je beroepskeuze? Misschien een paar.

    Allereerst:

    wat is het nog maar kort geleden dat lang niet iedereen het vak kon kiezen dat zij of hij wilde. De meesten  kregen gewoon niet de kans om voortgezet onderwijs te volgen, en studeren was slechts weggelegd voor een heel kleine groep. Ik vind het fijn dat het tegenwoordig heel gewoon is, voor iedereen die het kan en wil.

    Ten tweede:

    een studie of beroep kiezen is tegenwoordig wel veel ingewikkelder dan vroeger want je hebt veel meer om te kiezen. En dat kiezen begint al tamelijk vroeg, als je beslissen moet welke vakken er in je pakket komen, want daarmee sluit je bepaalde studierichtingen uit. Dat lijkt me best moeilijk.

    Maar gelukkig kun je altijd nog omschakelen naar iets anders. Dat hebben mijn zus, broer en ik vroeger al gedaan: Rie was kerkelijk werkster maar werd maatschappelijk werkster, Wim was textielhandelaar maar werd eigenaar van een camping, ik was textielhandelaar maar werd dominee. Voor ons alle drie was dat een grote verandering maar een goede keus. Ik hoop dat, als een van m’n kleindochters later geen plezier in haar werk heeft, ze de moed,  de energie en de kans heeft voor omschakeling naar iets dat ze leuker vindt.

    De belangrijkste vraag bij het kiezen van een beroep

    vind ik niet hoeveel geld je ermee verdient, maar of je verwacht er plezier in te hebben. Natuurlijk is er niets mis mee als je inkomen zo hoog is dat je er goed van kunt leven en er ook nog leuke dingen mee kunt doen. Maar arbeidsvreugde vind ik belangrijker dan een hoog salaris, en voor mijzelf geldt, dat als je door je werk op de ene of de andere manier een medemens kunt helpen dan geeft je dat een diepe voldoening. Misschien geldt dat later voor jullie ook.

    Ook belangrijk

    Wat volgens mij ook belangrijk is: als je een beroep naar je zin hebt en het je hele leven met plezier kunt doen, dan kan het leuk zijn je binnen dat beroep op een onderdeel te gaan specialiseren. Zo werd ikzelf eerst predikant en later pastor van een verpleeghuis; juist dat heb ik met het grootste plezier gedaan. Jullie tante Ria is verpleegkundige geworden, wijkverpleegster maar bovendien heeft ze zich gespecialiseerd als til-consulente.

     

    Voor jullie allen: mijn goede wensen! Natuurlijk zal ik met veel belangstelling volgen, wat iedere kleindochter betreft, welk beroep ze kiest.

     

     Jullie opa (Snoek)