SN 09.28B Joh 8A
Johan Snoek - vervolg - Afscheidsdienst 6 sept 2012
Joh 8a afsch foto, liturgie van afscheidsdienst, download; overlijdens advertentie; inleidende woorden; dochter Ria; vriend Anton
Joh 8b afsch tekst van zoon Hans
Joh 8c afsch - overdenking, gebed
Joh 8d gedicht - gedicht Nora
Liturgie voor de afscheidsdienst van
JOHANNES MARTINUS SNOEK
25 mei 1920 – 31 augustus 2012
Afbeelding OIKOUMENE
Donderdag 6 september 2012
Kerkelijk Centrum Pro Rege
Aanvang: 11.00u.
Voorganger: ds. Peter van Helden
Organist: Laurens de Visser
orgelspel bij voorbaat
binnenkomst familie en gezin
aansteken van de Paaskaars door de tweeling kleinkinderen Aishah en Linde
woorden van welkom
GOEDE MORGEN u allen die gekomen bent voor dit afscheid. Een eerste woord is aan de kinderen, bij monde van de oudste, Ria.
Welkom en dank voor komst (dochter Ria)
Beste aanwezigen
Mede namens mijn broers en zussen heet ik U welkom in deze afscheidsdienst van Johan
Snoek.
Het geeft me een warm gevoel om zo veel mensen te zien .
Hartelijk dank voor uw aanwezigheid!
inleidende woorden
De kleur van het antependium, zo heet dat kleed
hier, is rood vandaag, rood de kleur van passie, van vuur en strijdbaar, van Pinksterfeest en Heilig vuur (kijk uit!), maar rood is ook de kleur van de liefde.
Op de voorzijde van de liturgie het logo van de
Wereldraad van Kerken. Die had in de jaren 70 en
80 nog het Program to combat Racism! -
OIKOUMENE dat staat voor de hele bewoonde
wereld – die gaat ons ter harte; daar zal het
gaan gebeuren: het heil voor jan en alleman/ vrouw, recht en gerechtigheid. Het scheepje vaart over de chaos van de tijd op de wind van een nieuwe tijd. Johan Snoek streefde ernaar dat het bootje nog eens zou komen in dat nieuwe land, aan de overkant van alle ellende, in het Koninkrijk van God. Hij streefde – zo staat het op de rouwkaart – naar die nieuwe wereld, waar gerechtigheid woont en vrede zal volgen in dat spoor.
Ik geef nu graag het woord aan een goede, oude
vriend en bondgenoot, Anton Wessels.
Tekst Anton Wessels (vriend en bondgenoot)
Johan ken ik al heel lang. Onze eerste ontmoeting stamt uit 1969 toen hij voor korte tijd werkzaam was in Wormerveer tussen zijn tienjarige periode in Tiberias, Israël en zijn beheer van de Israël desk van de Wereldraad in Genève. Maar ik heb het gevoel dat het al langer was, omdat ik al eerder mijn moeder over een lezing vertelde die hij in Tiberias gaf. Langer ook omdat bleek dat wij bepaalde joden kenden die ondergedoken zaten in mijn geboorteplaats Lemmer, waar mijn vader predikant was. Net zoals Johan zat hij in het verzet. Sommige van deze joden emigreerden na de oorlog naar Israël en wij konden herinneringen, ervaringen over hen met elkaar delen.
Treffend heb ik altijd gevonden dat in welke fase van zijn leven ik Johan kende, in Wormerveer, Genève, daarna predikant in Oostvoorne en Tinte en in de laatste fase van zijn actieve arbeidzame leven als geestelijk verzorger in geriatrische kliniek en verpleeginrichtingen, treffend was de manier waarop hij over zijn werk sprak. Dan dacht je altijd dat zou ik ook wel willen doen. Uiteraard ook uitte hij zijn uitgesproken gedachten zoals
toen ik hem horen zeggen dat het aardige was van die dementerende gereformeerden dat zij
eindelijk hun gevoel lieten spreken en een beetje normaal werden.
Onopgeefbaar verbonden. De verbondenheid met het lot van de joden, met het wel en wee van
de joden in Israël is een rode draad in zijn leven tot zijn dood toe.
De grote zeggingskracht van Johans optreden was gelegen in het feit dat hij als jonge man
(samen met zijn familie) tot diegenen behoorde die zagen wat er toen in Nederland aan de
hand was. Hij stond in voor de joden, ook niet zonder het bewustzijn nog niet genoeg gedaan
te hebben.
Een van de eerste projecten waar Johan mij bij betrok was - in zijn functie van eindredacteur -
een Israël special: Kerk en Israël onderweg van het tijdschrift De Heerbaan. Daartoe nodigde bij contribuanten uit, ook van joodse en moslimse zijde.
Zijn periode in Genève bracht hem terug in het Midden Oosten en ook in Israël. Het
betekende ook een langzame ‘bekering’ zo je wilt. Niet het opgeven van die ‘onopgeefbare
verbondenheid’, maar wel het leren zien wat hij in die 10 jarige periode in Israël daarvoor niet
had ‘kunnen' of willen zien. Hij heeft het helder en eerlijk in zijn “Soms moet een mens kleur bekennen beschreven.
Johan en ik kwamen elkaar steeds weer tegen in in verband met het Midden Oosten Conflict. Zo was hij mede verantwoordelijk voor de conferentie Aylesford nabij Londen 1972, een conferentie van
christenen uit het Midden Oosten, met name Palestijnse én christenen uit het westen waaronder Nederland. Omdat ik contact had in Beirut, waar ik toen werkte, met de organisatoren aan Arabische en Palestijnse zijde suggereerde ik ze dat zij ook andere Nederlandse theologen zouden uitnodigen dan die tot het oecumenische beroeps circuit (circus geeft mijn spellings-controle aan) behoorden. Zo werd Ds Kleys Kroon, de man van Tenach en Evangelie en van de werkelijke concrete ontmoeting met joden. Rabbijn Jacob Soetendop (vader van Abraham) zei eens tegen Kleys: Als jij gelijk hebt met wat jij over Paulus zegt: dan is hij toch een van ons (joden). Tijdens die conferentie vonden trouwens die aanslagen op de Olympische spelen in München plaats.
Ik denk aan die conferentie waar Johan vanuit Genève de drijvende kracht was, die in 1973 in Libanon gehouden tussen theologen uit de de Arabische en derde wereld (onder wie zwarte
bevrijdings theologen uit Zuid Afrika en de verenigde Staten) aan de ene kant én theologen
uit het blanke westen aan de andere kant. Eén van de deelnemers was Friedrich Wilhelm Marquardt. Als geen ander diepgaande met de theologische consequenties bezig van de Holocaust voor de christelijke theologie beoefening.
Ik herinner me dat ik in die tijd verschillende malen mijn Arabische vrienden moest proberen
te overtuigen dat Johan echt kosjer was en zijn hart (ook zijn theologische) op de juiste plaats
had. Er bestond immers groot wantrouwen (en niet zonder reden) ten opzichte van
Nederlanders in het algemeen en hun eenzijdige opstelling in het Midden Oosten conflict.
Johan was duidelijk veranderd. Zijn bewogen verbondenheid bij het onopgeefbare was niet opgegeven maar steeds duidelijker gerelateerd aan het tegelijkertijd opkomen voor het recht van de Palestijnen. Daarom heb ik in 1977 met overtuiging mijn boek "De Nieuwe Arabische mens" aan hem opgedragen uit respect voor zijn bijdrage tot wederzijds verstaan van Joden en Arabieren. Want dat heeft hij toen gedaan is hij blijven doen tot het einde.
...Waarom ik daar als vriend over spreek? Wel Johan was steeds in gesprek, had veel vrienden
die hij kreeg, die hij opzocht en hem opzochten. Zo was er in 1982, 1983 een werkgroep van
theologen die samen gedurende een jaar met elkaar het boek schreven: Geen plek om het
hoofd neer te leggen. Israël en de Palestijnen. Theologische verheldering van een politiek
conflict. Ja zeker die verheldering meenden die te kunnen geven.
Karel Deurloo, Bert ter Schegget, Rochus Zuurmond ... en niet te vergeten Kleys Kroon. Het boek laat de twee trauma’s zien van joden en Palestijnen. In éen van de bijeenkomsten waarin wij elkaars bijdragen bespraken, herinner ik me dat Johan een keer zei dat de mensen van Kerk en Israël hem wel konden opvreten. Waarop Bert ter Schegget nuchter en relativerend opmerkte: Dan
hebben ze toch echt weinig om op te kauwen.
Tot het einde van zijn leven bleef Johan zo bezig in verbondenheid met vrienden. Hij had
verschillende namen voor die groepen zoals de bende van vier. De onze kreeg een wat minder martiale naam: ‘vrienden van Marquardt’, met een ondertoon van ironie. Tot die groep behoorde; Dick Boer, Maarten den Dulk en in een latere fase ook Wilken Veen. Dick Boer en ik hadden in 2002 na het overlijden van Marquardts theologie een discussie gevoerd over de onopgeefbare verbondenheid op een studiebijeenkomst in Zeeland. In een latere fase ging Johan zich ook met die theologie van Marquardt en de consequenties daarvan bezig houden en bracht ons als groep bij elkaar. Lezingen werden hier over gegeven in het leerhuis Tenach en Evangelie in Amsterdam en later ook gepubliceerd. Wilna, mijn vrouw maakt een mooie foto van ons samen: Johan, Maarten, Dick en ik. Haar naam voor ons was overigens: ‘Sjors en de rebellenclub'.
Het gemak waarmee de synode van de PKN kerken in haar uitspraken de suggestie wekte dat
de kerken gezwegen zouden hebben in de oorlog irriteerde Johan boven mate. Tijdens zijn
lezingen in kibboetsen in Israël werd hij met de vraag geconfronteerd: Wat hebben de kerken
gedaan? Hebben zijn gezwegen? Johan heeft die vraag serieus onderzocht en het antwoord
vond zijn neerslag in zijn Grey Book. Het was niet zwart, het was niet wit, maar grijs.
Zijn in 2010 verschenen boek: " Joodse en Palestijnse tranen. Kerkelijk verzet tegen Auschwitz. Het Israëlisch-Palestijnse conflict" zou je als een samenvatting, afsluiting, een bekroning kunnen zien van zijn leven en werk op dit punt. De andere vrienden van Marquardt schreven stuk voor stuk bijdrage in tribuut aan Johan in deze bundel. Niemand die erbij was zal die bijeenkomst in Utrecht van twee jaar geleden rond zijn 90ste verjaardag vergeten toen het
eerste exemplaar aan de vertegenwoordiger van de synode werd overhandigd.
Tot zijn laatste snik toe is Johan in discussie gebleven. In het voorlaatste gesprek dat ik met
hem had in het Havenziekenhuis had hij, zoals steeds, de regie. Op een gegeven moment
organiseerde hij nog even een gesprek met
iemand van het verplegend personeel die met
een Egyptenaar is getrouwd en wij bespraken de toestand in het Midden Oosten, met name
Egypte met z’n drieën.
Bij het afscheidsbezoek dat ik hem bracht, bekende Johan: Ik ben altijd toch wel een regelneef geweest. Hij zei het niet niet zonder zelf-spot en zelf kritiek. Ik zei hem nog eens dat ook een van de Marquardt vrienden toch echt dichter bij hem stond dan hij dacht. Misschien had hij
nog een keer vaker de delete knop moeten gebruiken? Hij wilde eigenlijk ook al weer regelen
dat hij zijn heengaan nog maar een paar dagen in beslag zou nemen. ‘En leiden waarheen gij
niet wil’, kon ik niet nalaten te zeggen, waarop hij zei dat hij wel mooi over kon preken. Wij
namen met dankbaarheid voor onze wederzijdse vriendschap afscheid van elkaar.
Hoe we ons het toekomende leven moeten voorstellen? Ik vroeg het aan mijn stervende vriend Anton Houtepen. ‘Ik geloof in het netwerk van de goeden’, zei hij. Je zou het ook het netwerk
van de rechtvaardigen kunnen noemen? Johan zei vaak: de man van Nazareth spreekt diegenen die
dorsten naar gerechtigheid zalig, waarbij hij ook zeker doelde op communisten als zijn vriend
Ger Harmsen.
Niemand van ons weet natuurlijk wat ons te wachten staat. Maar toch geloof ik ergens dat (ik
zeg het ‘t liefs in het Engels) we will be in for may suprises. Wilna denkt dat hierboven een
Stammtisch is waar Johan nu is aangeschoven. Waarom ook niet? Ik stel me voor dat je
hem daar zult vinden aantreffen met zijn vrouw Corrie - wier naam ik met dierbaarheid hier
noem, met de ‘Christen voor Israël’ nota bene, samen met de christenen voor de Palestijnen.
En ongetwijfeld vele vele moslims. Volgens de Koran mag er in de hemel wél gedronken
worden (!) drank waarin geen bedwelming is, noch kunnen zij zich er een roes aan drinken
(Koran 37:47).
Och misschien kunnen we ons gewoon beroepen op het Aloude Boek. De HEER van de
hemelse machten richt voor álle volken een feestmaal aan: van uitgelezen gerechten en
belegen wijnen. Hij vernietigt het waas dat alle volken het zicht beneemt, de sluier waarmee
alle volken omhuld zijn. Voor altijd doet hij de dood teniet. Hij wist de tranen van elk
gezicht. (Jesaja 25: 6-9).
Ondertussen zal ik Johan toch ook erg missen.
Zijn gedachtenis zij tot zegen.